temidden van immense krachten

alsof Neptunus vanuit zee
z’n klauwen in de kuststrook joeg,
diepe voren in de rotsen sloeg,
hij vormde er de fjorden mee

wat is de zee en waar begint het land
de grens lijkt in beweging
zoals menig wijze overweging
niet ontstond uit rechtlijnig verstand

ben een passant voor korte tijd
temidden van immense krachten
ben een seconde in de eeuwigheid

maar die seconde wil ik wel bestaan
al ben ik maar beperkt bij machte
al zou het nog om deze laatste regel gaan

labradoodle

vanochtend met Louie in een stare-down;
onze hoofden naar elkaar gebogen,
keek ik in twee melancholieke ogen,
als van een in Rusland getogen clown

open luiken van een hondengeest,
een half gedomistificeerde wolf
die nooit graag het onderspit dolf:
vecht of je bent er zelf geweest

plots slaat Louie z’n ogen neer
ik schrik, wat heb ik fout gedaan?
dan zie ik dat hij eens te meer

niet schrikt van mijn gestaald verweer
maar door mededogen is aangedaan
ik maak gewoon geen indruk meer

Trollen en Peer Gynt

nu staan we bij Dombas in de bergen
waar Ibsen zijn Peer Gynt tot leven bracht,
een sage die menigeen hoop én huiver bracht;
ook zijn hier trollen, een vreemd soort dwergen

de gelijkenis met Gynt grijpt me naar de strot,
het goed en kwaad van hem verteld,
hoe hij zich later als en ui heeft afgepeld…,
dat ik – als hij – bij haar mag zijn, tot slot…

maar onze sage is nog lang niet afgerond
voor nu is er de fjordenkust die op ons wacht
en later nog veel meer, bij leven en gezond

zo reizen wij, gedragen door de eeuwigheid
door geleefde dag en niet minder volle nacht;
het bestaan is groots en we hebben nog de tijd

garage

m’n lief en ik, we sliepen kort
verkeer joeg langs onze dromen,
uiteindelijk wel wat tot rust gekomen
ondanks de zorg over de ford

hij is gewond, die ouwe bak,
de koppeling aan stukken
het gaat misschien vandaag al lukken,
dat ons mobiel herrijze uit z’n wrak!

in de sfeer van ons mensvreemd verblijf
hebben we bij Mac Donalds gegeten,
‘t voedt niet maar het vult het lijf

het enige dat telt temidden van dit ongerief
is dat wij ons genoeg’lijk verenigd weten,
de hond en ik, tezamen met ons lief

rustdag

de eerste hele dag in Noorwegen
wordt door lijf en geest en trouw gemoed

alles wat het altijd trekken moet –
verklaard tot rustdag, stil en licht-belegen

zo’n dag waarop de zenuwen zich legen
je stofjes op je oogbol bestudeert
zo’n dag waarop je helemaal niets leert
en ook onderling veel wordt gezwegen

we liepen tussen akkers en korenvelden

hier staat nog graan en vliegen insekten –
veel meer hoef ik vandaag niet te vermelden

maar onderhuids wil iets opgemerkt worden:
verwachtingen en hoop die uit de leegte lekten
over morgen, hoge bergen en diepe fjorden….

Bergman

iemand gaat dood, maar blijft bestaan
de vorm verandert, maar wat is vorm
het lijf ontmanteld, maar wat is de norm
alleen de schijn gaat naar de maan

Ingmar Bergman beleed de waarheid
verwekte Bibi Andersson en Liv Ullmann
onthutste elke toeschouwer, maar hoe dan,
met zijn meedogenloze klaarheid?

hij is er nog, ik herkende hem vandaag
in een onstuimige waterval
die zich verdiepte, laag na laag

en zijn psycho-drama, ons door hem geboden,
van het onuitputtelijk menselijk tranendal
zag ik in een luthers kerkje, tussen de doden

Sonnetesie

mijn geest is soms een vurig paard
dat bokt naar alle kanten;
los van het leed in ‘s werelds kranten
rent het een eigen onbezonnen vaart

niet alle gekte hoeft te worden ingedamd
zo lijd ik momenteel aan sonnetesie
dat is een hypomane vorm van poëzie;
liever op hol, dan door de leidsels overmand

‘s nachts sta ik beschouwelijk in de wei
en vind voor bijna alles woorden
maar weet: die woorden zijn niet echt van mij

het is de taal van liefde die me drijft
ik ben slechts oren die de woorden horen,
ben slechts de hand die ze jouw schrijft

Noord-Duitsland

vandaag door noord-Duitsland heen gereden
de weiden, steden en het groengebekte hout,
‘t is als in Nederland, vertrouwd,
wat verschilt (of niet) is een bezwaard verleden

de hond kijkt door de ruit z’n ogen uit
vanaf z’n zetel, paus’lijk in het midden,
soms, de ogen toe, lijkt hij zelfs te bidden,
maar dan bezwijkt z’n ziel en zakt hij onderuit

we gaan goed voorbereid op reis,
we sjouwden en verstouwden tot we sliepen,
‘t is een stoffelijk pad al naar het paradijs

zij vol vernuft en in regie en ik die dromen mors,
ach, het zal allemaal nog wel verdiepen,
een paar dagen nog, dan zij we los

Mijn kruidentuin

mijn kruidentuin is een sonnet

de basis is vruchtbare aarde

en de vaak miskende waarde,

in vier kleine akkers ingebed

 

ik zaai ze in met open hand

de eerste twee met groot gebaar

de rest vooral niet al te zwaar

al raak ik soms door deernis overmand

 

de sterkste kruiden wortelen diep

op zoek naar oorsprong, het begin,

naar wat het allemaal ooit schiep

 

uit elke vrucht bloeit plots een woord

die samen zich ontpoppen tot een zin,

zelf wetend tot welke akker hij behoort