laatst zag ik
van alles dat ik zie
verbaast het zien
me nog het meest
laatst zag ik
en toen weer
Omarm de werkelijkheid, dat doet ie ook met jou …
Poëzie
laatst zag ik
van alles dat ik zie
verbaast het zien
me nog het meest
laatst zag ik
en toen weer
ik heb gebaard
uit een ei
dat ik niet meer wist
maar nu bevrucht is
door een nachtegaal
van tussen oud vuil,
gewicht in mijn buik
hij heet
die-zolang-op-zich-liet-wachten-en-ook-zelf-moest-wachten,
maar ik noem hem mededogen
want me zonder verwijt nog zocht
en nu influistert
wat ik reeds wist
maar niet weten mocht
als je wil bezoeken,
kom dan als ons: naakt
als de late nacht
die het milde ochtendlicht verwacht
achter de hemel
brandt de hel
door gaatjes ‘s avonds
goed te zien
het zijn de kwade doden
die ik tel
door hemeldak geschoten
een enkel desondanks mischien
als ik
bang ben
met grote woorden
van liefde
de spiegel
van stil water
te breken
in mij heerst een wrede klok
mijn tijd is zijn rijk en hij de keizer
steeds slaat het uur van overmoed en drang
dan weer de stonde van naakt en moe en bang
in een onbewaakt kwartier glimlach ik soms,
zinloos is wrok
ik ben dan even wijzer
de bomen
staan als bomen in het bos
toonbeeld
van oorspronkelijkheid
hier laat
mijn dubbelganger mij óók los
en kijkt niet om
als hij het bos uitschrijdt
de bomen
staan als bomen in het bos
en adem vult mijn buik
het koren, ooit met zorg gezaaid,
ligt – nu een lijk van stro –
langgerekt te drogen
het blauwe goud is ijl verwaaid
ontglipt de oogst al tijden zo
wanneer ik Zwolle als een leven zie
als een lichaam van vlees en bloed
(en om welk besef zou ik dat niet?)
dat zich met menselijk groeien voedt
en haar sassenpoort als opening benoem,
welk beeld past dan bij deze metafoor:
de bron van liefde of een hoer?
gemeentelijk geveegde aars, de neus, een oor ?
nee, als mond, zie ik haar het allerliefst
want het is haar zwijgen dat mij zo bekoort
en haar stille zoen, wanneer ik langs haar fiets
maar ik weet dat zij als dame treurt en gruwt
van dat ’s weekends sassen in haar poort
en van al dat verkeer, bruut door haar strot geduwd
dorre voren achterlatend;
ontginnen met naasten – van brake aarde;
weer zullen wij naakte waarden
uit de tere zaden van de liefde winnen,
die in losse grond de mooiste vruchten baren;
alles sterft, maar nooit de zinnen
ik liep voor Jana, Gulrez
Stephanie en Aazar
Jade, Dilber en Kahdart
en ik droeg jullie, lieve dochters
in mijn hart
Ik liep voor de liefde en het licht
dat het donk’re noodlot ontwart
en ik droeg jou, broeder en zuster
in mijn hart
ik liep voor Aehem Ahmad
die met zijn piano tussen de ruïnes
geweld en onrecht tart
en ik droeg jou, vriend en geliefde
in mijn hart
ik liep voor de kleine witte vlinder
in dat struikje bij de start
en ik droeg jou, mijn gulle sponsor
in mijn hart