De nacht voor de Vluchteling


ik liep voor Jana, Gulrez
Stephanie en Aazar
Jade, Dilber en Kahdart
en ik droeg jullie, lieve dochters
in mijn hart
Ik liep voor de liefde en het licht
dat het donk’re noodlot ontwart
en ik droeg jou, broeder en zuster
in mijn hart
ik liep voor Aehem Ahmad
die met zijn piano tussen de ruïnes
geweld en onrecht tart
en ik droeg jou, vriend en geliefde
in mijn hart
ik liep voor de kleine witte vlinder
in dat struikje bij de start
en ik droeg jou, mijn gulle sponsor
in mijn hart

Bob

Bob Dylan is mijn vriend. En ik ben zijn vriend. Hij weet het niet en ik begrijp zelf ook niet helemaal hoe het zit maar dat maakt echte vrienden niet uit. Ik verlang niets van Bob en hij niets van mij, zoals goede vrienden betaamt. We hebben elkaar wel nodig. Als ik niet naar Bob luister dan verwaaien zijn liedjes in de wind. Omgekeerd, als Bob niet voor mij zou spelen dan zou ik eenzamer door het leven gaan. We betekenen veel voor elkaar, vullen elkaar aan. Maar zijn onze beider ‘ikken’ meer dan twee narratieven die gemakkelijk samenvloeien, met elkaar en met al het andere? Zijn wij niet slechts twee druppels in de zee?
Toen ik leerlingen-stakingen aanwakkerde op de Koninklijke HBS te Apeldoorn zong Bob ‘The times they are a-changing…’. Toen ik tegen de oorlog in Vietnam demonstreerde zong Bob ‘Masters of War’. Op het hoogtepunt van mijn eerste huwelijk schreef Bob het liefdevolle ‘Sara’ en toen wij scheidden zong hij ‘Baby, stop crying’. In ‘Blood on the tracks’ zong hij over mijn depressies en overmatig drankgebruik. In ‘Desire’ kwamen we er samen weer bovenop. In spiritueel opzicht inspireerden we elkaar maar gingen toch ook onze eigen weg. Bob zocht enige tijd z’n heil in de christelijke kerk, ik vond houvast in de woorden van de Boeddha. Voor onze vriendschap maakte dat niets uit, die duurt voort tot op de dag van vandaag.
Korte tijd geleden, 17 oktober 2022, verraste ik Bob met een bezoek aan zijn concert in Amsterdam. We hadden elkaar een tijdje niet gezien en ik schrok van z’n schriele verschijning en z’n onvaste loop. Bob is nu 83, 14 jaar ouder dan ik. De laatste jaren doen ertoe. We zijn misschien nog wel meer aangewezen op elkaar dan ooit.

Eelco Musho heeft naast een loopbaan als opbouwwerker, projectleider IT, hogeschooldocent en buschauffeur altijd proza en poëzie geschreven. In 2000 won hij de publieksprijs van de Provincie Gelderland. In 2014 werd zijn landschapstheater ‘Halte Lingezege’, een stuk voor drie bussen met theater en muziek binnen en buiten, meerdere keren succesvol opgevoerd in het gebied tussen Nijmegen en Arnhem. Ook schreef hij enkele jaren columns in het Boeddhistisch Dagblad. In 2023 verscheen zijn bundel ‘Halte Hertenkamp, aantekeningen van Boeddha’s buschauffeur’ bij uitgeverij Asoka. De inhoud van deze site, een eerste selectie, is in de loop van zo’n vijftig jaar ontstaan. De datum die er bij staat is de publicatiedatum. Het materiaal lag tientallen jaren op planken, in kasten. Het wilde wel ‘s wat licht zien. En jou ontmoeten, natuurlijk. Vandaar deze site…


Van 2013 tot 2018 was Eelco Musho buschauffeur in centraal Nederland. Hij manoeuvreerde twaalfmeter-lange voertuigen veilig door dorpen en steden maar zijn aandacht ging ook uit naar de landschappen die langs gleden, naar mensen die in- en uitstapten en zeker ook naar zijn eigen zielenroerselen die hem onderweg overkwamen. Achter het stuur ontstonden een aantal bespiegelingen die hij tijdens rustpauzes noteerde en die in deze bundel zijn verzameld.
De woorden van de Boeddha helpen hem de wereld te begrijpen en dat is terug te lezen in zijn observaties. ‘Halte Hertenkamp’ verwijst naar het Hertenpark in Sarnath, India waar Gautama Boeddha na het moment van verlichting voor het eerst zijn inzichten deelde en waar de boeddhistische gemeenschap ontstond. De auteur bezocht deze plek enkele jaren geleden – in de voetsporen van de Boeddha – zelf.
Voor Eelco Musho zijn de woorden van de Boeddha niet van verre oorden of verheven, maar juist van heel dichtbij en van alledag.

Nederigheid


In een stad in het midden van het land woonden hele knappe zenboeddhisten. Ze lazen in dikke boeken en schreven artikelen die soms niemand begreep maar waarvan iedereen geloofde dat ze wel van belang moesten zijn.
In een arme buurt van diezelfde stad werd een jongetje geboren. Toen hij zes jaar werd wist hij al dat hij ook heel knap en wijs wilde worden maar het lezen ging hem niet gemakkelijk af. Als andere kinderen binnen zaten te studeren stoeide hij met de jongens op straat. Omdat de leraren bleven aandringen werd hij een nukkig en opstandig ventje. Op een dag liep een man langs. Hij zag het jongetje stoeien en het viel hem op hoe vaardig hij was. Hij vroeg hem de volgende ochtend langs te komen.
Het knaapje was precies op tijd. Hij zag dat de man sober woonde.
‘Zo, daar ben je’ zei de man ‘ik zag jou op straat stoeien; soms won je, soms verloor je; ik kan jou veel leren’.
De jongen keek om zich heen. ‘Hoe kunt u mij iets leren als u niet één boek heeft?’
‘Ik zal je leren hoe je nooit meer hoeft te winnen of te verliezen…..’.
Nooit verliezen, dat klonk goed, maar nooit meer winnen…
‘,,,,,zonder dat je ook maar één letter hoeft lezen’.
Dat gaf de doorslag. Elke ochtend kwam het jongetje. Hij leerde judotechnieken, maar vooral hoe je je hoofd moest gebruiken. Of eigenlijk níet moest gebruiken. Niet willen winnen, geen plan maken, niet over de ander denken… Laat gebeuren wat gebeurt en laat het lichaam doen wat het moet doen. Je kunt niet winnen, je kunt niet verliezen, je kunt alleen maar zijn of niet zijn. Zowel aan het begin als aan het eind van de ochtend zaten ze minuten lang stil, zo stil dat je hun hart hoorde kloppen.
In het begin begreep het jongetje niet veel van de woorden, maar als ze daarna vochten viel alles op z’n plek. De bewegingen kwamen steeds meer uit zichzelf, zonder dat hij er over nadacht. De man sprak steeds minder.
Jaren later – het jongetje was een grote, sterke jongeman geworden – zei de oude man op een dag: ‘Je bent nu klaar om met anderen te vechten’. Hij boog diep voor zijn leraar en ging.
Na verloop van tijd kwam de jongeman terug. ‘Leraar, ik heb alles gedaan wat u mij heeft geleerd. Ik heb gewonnen noch verloren. Men noemt mij nu een kampioen’.
De man knikte. ‘Kampioen wordt je alleen als je een goede judoka bent. Om de onoverwinnelijke te kunnen verslaan moet je echter een goed mens zijn. Mijn leraar in Japan zal jou verder leiden’.
De Japanse leraar glimlachte naar de westerse jongeman tegenover hem. Hij had over hem gehoord.
‘De belangrijkste les is die in nederigheid. Je zult vechten tegen de onoverwinnelijke’.
De zaal in Tokio was uitverkocht. Wie niet naar binnen kon zijn zat thuis voor de televisie. De gong klonk. Het geroezemoes verstomde. Aftasten. Bewegen. Voetenwerk. Handgreep. De
onoverwinnelijke zette een heupworp in. ‘Niet nadenken, gebruik zijn energie, als hij valt, val mee!’
Toen gebeurde het. De onoverwinnelijke lag op z’n knieën voor hem. In een fractie van een seconde draaide de jongeman hem op z’n rug. Als een worstje in de braadpan. En hij nam hem in diezelfde beweging in een wurgende houtgreep. De reus van Japan was geveld, maar bleef zich met al z’n kracht en techniek verzetten. ‘Denk nooit dat je hebt gewonnen!’. De jongeman drukte hem met z’n schouders op de mat. Een eeuw lang hield hij geest en lichaam in balans. Er was niets. Hij was niets.
De scheidsrechter strekt een arm omhoog. De zaal was stil. Japan was stil. Plotseling begonnen de mensen die met hem mee waren gekomen en de mensen in zijn stad te juichen. De onoverwinnelijke herschikte zijn judopak en maakte een diepe buiging en alle Japanners, zenboeddhist of niet, bogen eerbiedig met hem mee.
De Japanse leraar glimlachte naar de westerse jongeman tegenover hem. ‘Ik heb je in ons vorige gesprek voorgehouden dat de belangrijkste les die in nederigheid is. Jij hebt ons die les gegeven. Dank daarvoor. Jij bent de grootste zenmeester die jouw land ooit heeft voortgebracht. Je zult altijd welkom zijn in Japan’.
Terug in zijn stad werd hij als een held binnengehaald. Hij liet zich niet voorstaan op het gevecht in Tokio maar gunde de mensen hun feest. Achter de ramen zaten de geleerden gebogen over dikke boeken. De mensen wisten nu dat zenboeddhisme niet alleen voor geleerden was. De grootste zenmeester uit hun stad was immers een ongeletterde jongeman uit een arme wijk. Hij had laten zien waar anderen over schreven. Daardoor begrepen de mensen die geschriften nu ook beter.
Zijn nukkigheid en opstandigheid heeft hij nooit afgelegd. Maar waar staat geschreven dat een zenmeester die eigenschappen niet mag hebben? Ging de Boeddha ze uit de weg?

het wad


langs gouden stranden wil het water deinen
gestuwd door zon en maan
raakt het stille vormen aan
en streelt de naakte lijnen


elke keer verrast haar schoonheid hem
en het losbandig voelen, spelen, stoeien
waarin de golven schuimen en de kwelders bloeien
‘t is gek, maar juist de verbinding maakt hen vrij


het zijn hoge machten die genadeloos beschikken
het water trekt zich terug, de tijd is weer verstreken
ze heeft het aardse ritme nederig te slikken


wat rest is de nabijheid in de geulen en de kreken
maar steeds opnieuw zal de zee de gronden likken
en zullen golven op de stranden breken

De Klamboe

Sinds een aantal jaren slaap ik onder een klamboe. Daarvoor werden mijn nachten soms
onderbroken door het gezoem van een mug en ik wist mij vanaf dat moment een weerloos lichaam waar een ander wezen op elk moment binnen kon dringen om mijn bloed op te zuigen. Ik deed dan geen oog meer dicht. ’s Ochtends probeerde ik de mug op te sporen en te doden. Met tegenzin, want ik dood niet graag. Ik heb later, toen mijn leraar me de naam Musho aanreikte, zelfs de belofte gedaan het helemaal niet meer te doen.
Maar tegenwoordig slaap ik dus onder een klamboe. Soms hoor ik nog wel eens een mug maar zij kan mij niet steken en ik hoef haar niet te doden. Dan glimlach ik. Maar soms heb ik het gevoel dat ik iets uit de weg ga. Ik stel me Siddharta Gautama voor, mediterend in het bos. Op zijn pad naar de middenweg en naar verlichting. Hij werd wellicht ook gestoken, ging met zijn aandacht naar de betreffende plek op zijn lichaam toe en glimlachte. Het was zijn lichaam dat hij voelde, niet hijzelf. En het was de mug die zich voedde. En de pijn? Je lijdt onder pijn als je denkt dat die er niet mag zijn. Als je die gedachte los laat verdwijnt ook het lijden.
Ga ik meer uit de weg? Heb ik bijvoorbeeld niet ook een klamboe gehangen tussen mij en de klimaatcrisis? Een klamboe die is opgebouwd uit overpeinzingen als: ‘nou ja, als de mens z’n eigen biotoop vernietigt dan zal dat wel de bedoeling zijn; de dinosaurussen hielden het ruim honderd miljoen jaar vol, wij wellicht wat minder, alles is vergankelijk….’. Met die overpeinzingen verlicht ik (ogenschijnlijk?) m’n eigen lijden en hoef ik geen gevecht aan te gaan met …, ja…. wie of wat is de mug?
Maar zo’n klamboe voelt dan toch als een getruukte verlichting. En de glimlach ontbreekt.
Trouwens, deze mug, de klimaatcrisis, laat zich door een klamboe niet weerhouden…
Verwarrende overdenkingen. Maar uit verwarring vloeit inzicht voort, las ik ergens. We zullen zien…..