influisteringen


ik heb gebaard
uit een ei
dat ik niet meer wist
maar nu bevrucht is
door een nachtegaal
van tussen oud vuil,
gewicht in mijn buik
hij heet
die-zolang-op-zich-liet-wachten-en-ook-zelf-moest-wachten,
maar ik noem hem mededogen
want me zonder verwijt nog zocht
en nu influistert
wat ik reeds wist
maar niet weten mocht


als je wil bezoeken,
kom dan als ons: naakt
als de late nacht
die het milde ochtendlicht verwacht

hemel


achter de hemel
brandt de hel
door gaatjes ‘s avonds
goed te zien
het zijn de kwade doden
die ik tel
door hemeldak geschoten
een enkel desondanks mischien

Bipolair

In mij heerst een wrede klok
Mijn tijd is rijk en hij de keizer
Steeds slaat het uur van overmoed en drang
Dan weer de stonde van naakt en moe en bang
In een onbewaakt kwartier glimlach ik soms,
zinloos is wrok
Ik ben dan even wijzer

Dubbelganger


de bomen
staan als bomen in het bos
toonbeeld
van oorspronkelijkheid
hier laat
mijn dubbelganger mij óók los
en kijkt niet om
als hij het bos uitschrijdt
de bomen
staan als bomen in het bos
en adem vult mijn buik

Blauw goud


het koren, ooit met zorg gezaaid,
ligt – nu een lijk van stro –
langgerekt te drogen
het blauwe goud is ijl verwaaid
ontglipt de oogst al tijden zo

Sassenpoort


wanneer ik Zwolle als een leven zie
als een lichaam van vlees en bloed
(en om welk besef zou ik dat niet?)
dat zich met menselijk groeien voedt
en haar sassenpoort als opening benoem,
welk beeld past dan bij deze metafoor:
de bron van liefde of een hoer?
gemeentelijk geveegde aars, de neus, een oor ?
nee, als mond, zie ik haar het allerliefst
want het is haar zwijgen dat mij zo bekoort
en haar stille zoen, wanneer ik langs haar fiets
maar ik weet dat zij als dame treurt en gruwt
van dat ’s weekends sassen in haar poort
en van al dat verkeer, bruut door haar strot geduwd

Losse grond



dorre voren achterlatend;

ontginnen met naasten – van brake aarde;
weer zullen wij naakte waarden
uit de tere zaden van de liefde winnen,
die in losse grond de mooiste vruchten baren;

alles sterft, maar nooit de zinnen

De nacht voor de Vluchteling


ik liep voor Jana, Gulrez
Stephanie en Aazar
Jade, Dilber en Kahdart
en ik droeg jullie, lieve dochters
in mijn hart
Ik liep voor de liefde en het licht
dat het donk’re noodlot ontwart
en ik droeg jou, broeder en zuster
in mijn hart
ik liep voor Aehem Ahmad
die met zijn piano tussen de ruïnes
geweld en onrecht tart
en ik droeg jou, vriend en geliefde
in mijn hart
ik liep voor de kleine witte vlinder
in dat struikje bij de start
en ik droeg jou, mijn gulle sponsor
in mijn hart

het wad


langs gouden stranden wil het water deinen
gestuwd door zon en maan
raakt het stille vormen aan
en streelt de naakte lijnen


elke keer verrast haar schoonheid hem
en het losbandig voelen, spelen, stoeien
waarin de golven schuimen en de kwelders bloeien
‘t is gek, maar juist de verbinding maakt hen vrij


het zijn hoge machten die genadeloos beschikken
het water trekt zich terug, de tijd is weer verstreken
ze heeft het aardse ritme nederig te slikken


wat rest is de nabijheid in de geulen en de kreken
maar steeds opnieuw zal de zee de gronden likken
en zullen golven op de stranden breken