‘Wat mag hoeft nog niet altijd’, zei hij met een grijns die naar zelfingenomenheid riekte. Daarna fietste hij weg. Ik keek hem verbluft na. Even tevoren had ik een korte wandeling op het Wad gemaakt. Eerst had ik op de ‘getijde-paal’ gelezen dat wandelen op het Wad nu toegestaan was omdat het water laag stond en de vogels zich ver uit de kust ophielden. Toen ik terug liep en wat mensen op de dijk zag staan voelde ik me toch betrapt, haast schuldig. Ik onderzocht dit gevoel. Hoe kan ik me schuldig voelen terwijl ik me aan de afspraken hou en geen vogel verstoord had? Ik herinnerde me dat ik als kind ook gemakkelijk ongegrond schuld kon voelen. Als de juf al begon met ‘Wie heeft….’ bloosde ik al. Evenals wanneer iemand anders overduidelijk een wind had gelaten.
Ik voelde me hier en nu gelukkig dat ik volwassen was en de wijsheid had vergaard om gevoelens en aannames te toetsen aan de werkelijkheid. Mijn schuldgevoel verwaaide in de wind.
Ik had de man de vorige avond ontmoet in een café. Hij toonde zich toen ook al nors en was niet in voor een praatje. Hij klaagde over het glas beerenburger dat naar zijn smaak maar half gevuld was. Nu stond hij met z’n fototoestel met telelens op de dijk.
‘Wat is het mooi daar. En fijn dat je er nu even mag zijn…’ sprak ik hem toe.
‘Wat mag hoeft nog niet altijd’.
Terwijl hij wegfietste ontstak er boosheid in me. Deze boosheid betrof alle onredelijke
bekrompenheid die er op de wereld bestaat (van strak gereformeerden, verzuurde boeddhisten, enzovoorts) maar het meeste nog die welke ooit in mijzelf was geplant en af en toe de kop opsteekt.
En daar dan weer om te glimlachen en te zien dat het niet van mij is.