Tennis

Twee a drie keer per week sta ik op de tennisbaan. Ik ben pas op latere leeftijd begonnen met tennis dus de wildcard voor Wimbledon laat ik aan me voorbij gaan, zal ik maar zeggen. Het verschil tussen tennissers die als kind goed zijn getraind en mensen zoals ik is gemakkelijk te zien. Mijn gebrek aan basistechniek betekent dat de zo gemakkelijk vergiftigde mentale dimensie veel ruimte inneemt. Tennissen is daarmee voor mij in de eerste plaats beoefenen. Tennis is zen.
Het begint al met de juiste intentie. Als ik kom spelen om een te kunnen zijn met alles, om me te verbinden met de baan, de lijnen, de bal, de speler aan de overkant, de bomen en de vogels rondom, dan raak ik in een weldadige flow die mij dankbaar stemt, ook bij dat mooie punt tegen. Maar als ik kom om te winnen of juist met een wankel zelfbeeld, dan verkrampen mijn bewegingen en buitelen de overtuigingen over elkaar in mijn hoofd, vooral op dat kritische moment net voor mijn opslag. Dan lijd ik. Niet omdat ik slecht speel en verlies. Maar omdat ik me eenzaam en verlaten voel. Als een achtergelaten kind in een bos. Bij elke misser benoem ik hardop mijn falen. Beetje bij beetje dood ik mezelf. Het mededogen van de ander bereikt me niet meer.
Ik draag het lijden zelf aan. Het komt niet van buiten. Ik draag het bij me als ik aankom en als ik vertrek is het gewicht ervan alleen maar toegenomen. Ik weet dat er lijden is, ik weet wat het lijden veroorzaakt, ik weet dat er een weg uit het lijden is.
Ik wilde dat ik nu een paar mooie, rake zinnen kon schrijven over wakker versus verwarring, over in balans of in gevecht te zijn met de werkelijkheid of dat ik enkele helende woorden, door de Boeddha aangereikt, zou kunnen reciteren. Maar eenmaal in verwarring is het hoogst haalbare vast te kunnen stellen dat je in verwarring bent. En daar dan liefdevolle rust in te vinden. Dat is wat ik vaak beoefen.
Niet alleen op de tennisbaan

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *