wanneer ik Zwolle als een leven zie
als een lichaam van vlees en bloed
(en om welk besef zou ik dat niet?)
dat zich met menselijk groeien voedt
en haar sassenpoort als opening benoem,
welk beeld past dan bij deze metafoor:
de bron van liefde of een hoer?
gemeentelijk geveegde aars, de neus, een oor ?
nee, als mond, zie ik haar het allerliefst
want het is haar zwijgen dat mij zo bekoort
en haar stille zoen, wanneer ik langs haar fiets
maar ik weet dat zij als dame treurt en gruwt
van dat ’s weekends sassen in haar poort
en van al dat verkeer, bruut door haar strot geduwd