Als je je ogen sluit, zie je alles.

De stupa, waar ik af en toe vanuit Zutphen naar toe wandel, heeft inmiddels weer droge voeten. En hij is weer heel. In het voorjaar was de stupa vernield, het boeddhabeeldje was er zelfs uit verdwenen.

Deze stupa, hier aan de IJssel, helpt me me te verhouden tot de werkelijkheid. Dat komt omdat ik hier de stilte vind. Niet de stilte van geluidloosheid. Want de wind fluistert door de treurwilg en de rivier, die zwijgend al eeuwenlang tonnen water per minuut langs voert, draagt ook zwaarbeladen ronkende motorschepen. Nee, ik bedoel de stilte waarin ik met gesloten ogen de werkelijkheid als één samenhangend geheel ervaar en tegelijk als leegte. De stilte van de leegte, waarin alles samenkomt, tot niets. In die leegte is geen speciale plek voor bewondering voor de mensen die de stupa hebben hersteld, noch voor een verwijt aan degenen die het beeld vernielden. Er is geen aparte ruimte voor wereldleed, noch voor die warme kus van zojuist thuis. Er zijn überhaupt geen op zichzelf staande fenomenen. Er is dus ook geen hechting of afwijzing. In die stilte ga ik zelf ook op in het niets, waarin alles heel is. Ik ben niet meer en ik ben heel. Toen de stupa kapot was gemaakt was hij in die stilte toch ook heel. Omdat de werkelijkheid altijd klopt. Als ik die stilte ervaar plooit zich als vanzelf een glimlach rond mijn lippen.

Het is niet gemakkelijk, misschien zelfs onmogelijk, om woorden te vinden voor die stilte. Maar ze is heel echt en belangrijk voor me. Omdat ik er de werkelijkheid in omarm. Ik ben een fan van de werkelijkheid.


Iemand die ik een tijdje geleden vertelde over die stilte, over die leegte vroeg me: ‘Is het geen vlucht, die stilte van jou?’ Ik moest lachen om zijn open, vragende ogen. ‘Integendeel’, zei ik, ‘in die leegte is alles vervat dus je kunt niet eens vluchten. En…, het hoeft ook niet’.

Laatst zat ik een tijdje aan de rivier op het bankje voor de stupa. Het regende. Plotseling hoorde ik iemand zeggen: ‘Is er iets?’ Een oudere vrouw met hond en paraplu stond voorovergebogen bezorgd naar me te kijken. Ik keek haar vriendelijk aan en zei: ‘Dat is een mooie vraag, mevrouw…, maar nee…, er is niets’.