Gelijkmoedig

Het is niet zo dat er niet altijd geweld op aarde is geweest. Geweld tussen mensen onderling. Maar het is nu dichterbij gekomen. Oekraïne en de Gazastrook. Zo dichtbij verwart het ons. We willen dit niet. Het houdt je uit de slaap, de beelden van moeders en kinderen tussen de puinhopen, de wreedheden die worden begaan. Hoe kun je doorgaan met je leven in de wetenschap dat zoveel mensen op dit moment lijden?

De Boeddha leert ons dat we ons niet af moeten wenden van de werkelijkheid maar ook niet moet laten overdonderen door die werkelijkheid. We kunnen in onszelf het evenwicht vinden dat wordt uitgebeeld door het stille water dat zo glad is dat het alles weerspiegelt. Alles is erin zichtbaar zonder dat het de stilte verstoort. Gelijkmoedigheid is iets heel anders dan onverschilligheid. Sterker nog: ze zijn elkaars tegenovergestelde. Bij gelijkmoedigheid aanvaard je de werkelijkheid zoals deze is. Dat wil niet zeggen dat je niets doet. Maar alles wat je doet doe je uit liefde. Je omarmt de werkelijkheid en vindt in actieve verbinding en betrokkenheid innerlijke rust. Daar is moed voor nodig, ‘onverschrokkenheid’. Bij onverschilligheid keer je juist af van de werkelijkheid. Je verbreekt de verbinding met wat is. En je wordt geleefd door angst en boosheid.

Hoe verhouden we ons tot onrecht en geweld? En tot de geweldpleger?

Satish Kumar herinnert ons in ‘De Boeddha en de terrorist’ aan een in dit verband betekenisvolle fabel over geweld en spiritualiteit. (‘Terrorist’ hier in de betekenis van ‘terror-brenger’, ‘geweldpleger’, ‘angst-aanjager’).

 

 

Herdenken

In Nederland wordt op verschillende momenten en op diverse plekken menselijk leed uit het verleden herdacht. Er wordt stilgestaan bij de slachtoffers van oorlog, uitsluiting, racisme, etc. Die herdenkingen doen recht aan de slachtoffers en houden ons waakzaam ten aanzien van het heden.

Er hebben echter in het verleden niet alleen mensen geleden. Ik wil graag een pleidooi houden voor een herdenking van alle planten, bomen en dieren die door mensenhand zijn gedood, gemarteld of gevangenzet. Zo’n herdenking doet recht aan het geleden leed en maakt ons bewuster en waakzamer ten opzichte van het heden, waarin deze praktijken nog steeds voortduren. Een mogelijkheid is wellicht Dierendag (4 oktober) te verbreden tot Natuurdag. Op deze dag gedenken we

  • Alle dieren die door boeren, vissers, vervoerders, slachters, slagers en jagers zijn gemarteld en gedood
  • Alle dieren die bij stalbranden en ruimingen zijn gedood
  • Alle dieren die in het verkeer zijn omgekomen
  • Alle proefdieren
  • Alle planten die door mensen zijn verdelgd
  • Alle bomen die door mensen zijn gekapt
  • Alle plant-, boom- en diersoorten die door mensenhand zijn uitgeroeid
  • Alle wilde dieren die in boerderijen, circussen en dierentuinen gevangen worden gehouden ten faveure van de mens

Ook staan we op Natuurdag stil bij de gevolgen van de door mensenhand gecreëerde klimaatcrisis en gedenken we

  • Alle planten, bomen en dieren die zijn omgekomen bij droogten, bosbranden, overstromingen en orkaangeweld
  • Alle planten, bomen en dieren die door klimaatverandering of ander menselijk ingrijpen hun biotoop verliezen of gedesoriënteerd raken en in hun voortbestaan worden bedreigd

Ook staan we stil bij genetische manipulatie, het gesleutel in universiteiten en bedrijven aan de oorspronkelijkheid van planten en dieren, opnieuw slechts ten faveure van de mens.

Iedereen maakt het mee: een door landbouwgif vervuilde sloot, een in de buurt omgehakte boom, de ogen van een varken van tussen de planken van een veewagen die je bij het stoplicht verschrikt aankijken.

We begrijpen allemaal best dat het kappen van een boom soms onvermijdelijk is. Maar Natuurdag kan ons bewuster maken. Bewust van bijvoorbeeld het gegeven dat met het kappen van een boom een levend wezen wordt gedood dat langdurig CO2 heeft omgezet in zuurstof, dat in z’n pracht heeft bijgedragen aan landschap of stadsgezicht, dat vogels, eekhoorns en andere dieren onderdak gaf, dat kinderen de ruimte voor een boomhut bood en verliefden de beslotenheid om een eerste zoen uit te wisselen.

Wanneer we de leefomgeving voor planten, bomen en dieren vernietigen, maken we de aarde ook voor onszelf onleefbaar. Maar op Natuurdag gaat het even niet om de mens. We staan dan stil bij het lot van planten, bomen en dieren. Zo’n herdenking vraagt om een momument en om een ceremonieel.

Homo Sapiens

De homo sapiens is een dier met bovengemiddeld veel hersenen. Met dieren hebben we onze primaire behoeften gemeen: ademen, eten en drinken om te kunnen leven en paren om de soort voort te laten bestaan. Die enorme hersenen, waarmee de mens zich onderscheidt van de dieren, hielpen hem het leven op aarde comfortabeler te maken, bijvoorbeeld door het wiel uit te vinden. Maar die hersenen creëren ook een gevaarlijke schijnwerkelijkheid van illusies. Zoals de illusie dat veel bezit gelukkig maakt of dat witte mensen superieur zijn aan gekleurde mensen. Ook bestaat wel de illusie dat de mens de natuur kan overheersen. Illusies vervreemden de mens van de werkelijkheid.

We willen dingen die we niet hebben, zoals rijkdom, superioriteit en een eeuwig leven. En we willen dingen niet die we wél hebben, zoals kwetsbaarheid, ziekte en sterfelijkheid. En we begrijpen dit niet goed, waardoor het ons overkomt.

Die vervreemding gaat zo ver dat we elkaar doden en met de uitstoot van stikstof, CO2 en ander gif onze eigen biotoop en die van veel andere levensvormen vernietigen. We hebben daarnaast zoveel kernwapens ontwikkeld dat een groot deel van de wereld in korte tijd platgegooid en onleefbaar gemaakt kan worden. Hoewel we de waanzin daarvan verstandelijk best begrijpen blijven we in in onze primaire drijfveren dicht bij de dieren: ademen, eten, drinken en paren. De illusies overkomen ons en we kunnen ons er moeilijk van bevrijden.

Hersenen die Auschwitz, Hiroshima en Gaza kunnen bedenken kunnen wellicht ook de verwarring creëren waarin iemand ergens op de knop drukt. De dinosaurussen leefden gedurende zo’n 165 miljoen jaar op aarde (stel de aardeleeftijd op een uur, dan staat dat voor ruim 2 minuten). Hun enorme lichaamsgrootte werd – na een komeetinslag – hun ondergang. De homo sapiens bestaat nog maar zo’n 350.000 jaar (0,3 seconde op een uur). De enorme omvang van onze hersenen lijkt óns voortbestaan nu al te bedreigen. Alles hangt nauw met elkaar samen én alles is vergankelijk. De menselijke beschaving lijkt te wankelen. Waar dit allemaal toe leidt weten we niet. We zijn er getuigen van en we doen wat we kunnen.

Als je je ogen sluit, zie je alles.

De stupa, waar ik af en toe vanuit Zutphen naar toe wandel, heeft inmiddels weer droge voeten. En hij is weer heel. In het voorjaar was de stupa vernield, het boeddhabeeldje was er zelfs uit verdwenen.

Deze stupa, hier aan de IJssel, helpt me me te verhouden tot de werkelijkheid. Dat komt omdat ik hier de stilte vind. Niet de stilte van geluidloosheid. Want de wind fluistert door de treurwilg en de rivier, die zwijgend al eeuwenlang tonnen water per minuut langs voert, draagt ook zwaarbeladen ronkende motorschepen. Nee, ik bedoel de stilte waarin ik met gesloten ogen de werkelijkheid als één samenhangend geheel ervaar en tegelijk als leegte. De stilte van de leegte, waarin alles samenkomt, tot niets. In die leegte is geen speciale plek voor bewondering voor de mensen die de stupa hebben hersteld, noch voor een verwijt aan degenen die het beeld vernielden. Er is geen aparte ruimte voor wereldleed, noch voor die warme kus van zojuist thuis. Er zijn überhaupt geen op zichzelf staande fenomenen. Er is dus ook geen hechting of afwijzing. In die stilte ga ik zelf ook op in het niets, waarin alles heel is. Ik ben niet meer en ik ben heel. Toen de stupa kapot was gemaakt was hij in die stilte toch ook heel. Omdat de werkelijkheid altijd klopt. Als ik die stilte ervaar plooit zich als vanzelf een glimlach rond mijn lippen.

Het is niet gemakkelijk, misschien zelfs onmogelijk, om woorden te vinden voor die stilte. Maar ze is heel echt en belangrijk voor me. Omdat ik er de werkelijkheid in omarm. Ik ben een fan van de werkelijkheid.


Iemand die ik een tijdje geleden vertelde over die stilte, over die leegte vroeg me: ‘Is het geen vlucht, die stilte van jou?’ Ik moest lachen om zijn open, vragende ogen. ‘Integendeel’, zei ik, ‘in die leegte is alles vervat dus je kunt niet eens vluchten. En…, het hoeft ook niet’.

Laatst zat ik een tijdje aan de rivier op het bankje voor de stupa. Het regende. Plotseling hoorde ik iemand zeggen: ‘Is er iets?’ Een oudere vrouw met hond en paraplu stond voorovergebogen bezorgd naar me te kijken. Ik keek haar vriendelijk aan en zei: ‘Dat is een mooie vraag, mevrouw…, maar nee…, er is niets’.

De rivier, jij en ik.

Langs Zutphen stroomt de IJssel, een rivier die tonnen water per minuut langs voert. Op een trappetje onder aan de kade kijk ik in de rivier en zie mijn spiegelbeeld. De rivier bestaat slechts in het moment. Net als ik. De rivier vernieuwt zichzelf voortdurend. Ontvangt nieuw water en laat het weer los. Leeft door steeds te sterven. In mij sterven elke dag een kilo aan lichaamscellen. En hoeveel gedachten en gevoelens komen niet voorbij en verdwijnen weer? Ik leef ook door steeds te sterven. Ik ben even fluïde als de rivier. De rivier beweegt zich binnen de bedding maar breekt er soms uit los. Niet als keuze maar omdat hij niet anders kan. De rivier weet niet, doet slechts wat hij kan: stromen, zijn. Is het voor mij anders? Er komen illusies langs die me dat wel willen doen geloven. Maar de werkelijkheid is dat de rivier en ik één zijn, net als jij en ik. Ik weet niet en doe wat ik kan: leven, zijn. De rivier verbindt zich met de dieren die in hem leven, met de wortels van de planten en bomen op de oevers, met de homo sapiens die in hem zwemt, op hem vaart, uit hem drinkt. Ik verbind me spiegelend met de rivier en – middels deze woorden – met jou. We zijn één, ….  de rivier, jij en ik en al dat is.

En eens zullen we ophouden te bestaan. En eens zal de rivier droogvallen. Eens zal de zon sterven en even daarop zo groot worden dat ie de aarde opslokt. Eens zal alle materie op gaan in golfjes en zal het heelal een lege, koude ruimte zijn. Alles is vergankelijk, ook de vergankelijkheid zelf. Die wetenschap maakt het hier en nu zo bijzonder en de moeite waard om aandachtig te leven en om in het water te kijken.

Wat mag hoeft nog niet altijd…


‘Wat mag hoeft nog niet altijd’, zei hij met een grijns die naar zelfingenomenheid riekte. Daarna fietste hij weg. Ik keek hem verbluft na. Even tevoren had ik een korte wandeling op het Wad gemaakt. Eerst had ik op de ‘getijde-paal’ gelezen dat wandelen op het Wad nu toegestaan was omdat het water laag stond en de vogels zich ver uit de kust ophielden. Toen ik terug liep en wat mensen op de dijk zag staan voelde ik me toch betrapt, haast schuldig. Ik onderzocht dit gevoel. Hoe kan ik me schuldig voelen terwijl ik me aan de afspraken hou en geen vogel verstoord had? Ik herinnerde me dat ik als kind ook gemakkelijk ongegrond schuld kon voelen. Als de juf al begon met ‘Wie heeft….’ bloosde ik al. Evenals wanneer iemand anders overduidelijk een wind had gelaten.
Ik voelde me hier en nu gelukkig dat ik volwassen was en de wijsheid had vergaard om gevoelens en aannames te toetsen aan de werkelijkheid. Mijn schuldgevoel verwaaide in de wind.
Ik had de man de vorige avond ontmoet in een café. Hij toonde zich toen ook al nors en was niet in voor een praatje. Hij klaagde over het glas beerenburger dat naar zijn smaak maar half gevuld was. Nu stond hij met z’n fototoestel met telelens op de dijk.
‘Wat is het mooi daar. En fijn dat je er nu even mag zijn…’ sprak ik hem toe.
‘Wat mag hoeft nog niet altijd’.
Terwijl hij wegfietste ontstak er boosheid in me. Deze boosheid betrof alle onredelijke
bekrompenheid die er op de wereld bestaat (van strak gereformeerden, verzuurde boeddhisten, enzovoorts) maar het meeste nog die welke ooit in mijzelf was geplant en af en toe de kop opsteekt.
En daar dan weer om te glimlachen en te zien dat het niet van mij is.

Tennis

Twee a drie keer per week sta ik op de tennisbaan. Ik ben pas op latere leeftijd begonnen met tennis dus de wildcard voor Wimbledon laat ik aan me voorbij gaan, zal ik maar zeggen. Het verschil tussen tennissers die als kind goed zijn getraind en mensen zoals ik is gemakkelijk te zien. Mijn gebrek aan basistechniek betekent dat de zo gemakkelijk vergiftigde mentale dimensie veel ruimte inneemt. Tennissen is daarmee voor mij in de eerste plaats beoefenen. Tennis is zen.
Het begint al met de juiste intentie. Als ik kom spelen om een te kunnen zijn met alles, om me te verbinden met de baan, de lijnen, de bal, de speler aan de overkant, de bomen en de vogels rondom, dan raak ik in een weldadige flow die mij dankbaar stemt, ook bij dat mooie punt tegen. Maar als ik kom om te winnen of juist met een wankel zelfbeeld, dan verkrampen mijn bewegingen en buitelen de overtuigingen over elkaar in mijn hoofd, vooral op dat kritische moment net voor mijn opslag. Dan lijd ik. Niet omdat ik slecht speel en verlies. Maar omdat ik me eenzaam en verlaten voel. Als een achtergelaten kind in een bos. Bij elke misser benoem ik hardop mijn falen. Beetje bij beetje dood ik mezelf. Het mededogen van de ander bereikt me niet meer.
Ik draag het lijden zelf aan. Het komt niet van buiten. Ik draag het bij me als ik aankom en als ik vertrek is het gewicht ervan alleen maar toegenomen. Ik weet dat er lijden is, ik weet wat het lijden veroorzaakt, ik weet dat er een weg uit het lijden is.
Ik wilde dat ik nu een paar mooie, rake zinnen kon schrijven over wakker versus verwarring, over in balans of in gevecht te zijn met de werkelijkheid of dat ik enkele helende woorden, door de Boeddha aangereikt, zou kunnen reciteren. Maar eenmaal in verwarring is het hoogst haalbare vast te kunnen stellen dat je in verwarring bent. En daar dan liefdevolle rust in te vinden. Dat is wat ik vaak beoefen.
Niet alleen op de tennisbaan

Priemgetallen

Op 5 juli jongstleden kreeg de Brit James Maynard (35) de Fieldmedaille, de officieuze Nobelprijs voor de wiskunde. Hij bewees dat het aantal priemgetallen zonder een 7 (of welk ander specifiek cijfer dan ook) in de geledingen oneindig is. Priemgetallen zijn getallen die alleen deelbaar zijn door 1 en zichzelf. Mijn reactie was tweeledig. Ik moest eerst hard lachen om de ogenschijnlijke zinloosheid van een dergelijke prestatie. Zoals ik overigens ook regelmatig lach om de zinloosheid van mijn eigen prestaties. Maar ik werd gek genoeg ook blij van het bericht. Na een tijdje begreep ik waarom en vond er een paar woorden voor.
Er is – denk ik – een objectieve werkelijkheid. Alles (planten, dieren, rotsen, lucht) verhoudt zich in een vanzelfsprekendheid evenwicht tot die werkelijkheid. Zo niet de mens. Want die heeft hersens. En die hersens produceren angsten, illusies en lusten die tussen hem en de werkelijkheid in staan. De mens vervreemdt daarom gemakkelijk van die werkelijkheid met alle rampzalige gevolgen vandien… Die angsten en illusies maken natuurlijk ook gewoon deel uit van die werkelijkheid. Maar ze kunnen geen alternatieve werkelijkheden scheppen, al pretenderen ze dat – soms hardnekkig – zelf wel. Er is maar één werkelijkheid.
De Boeddha legde uit dat alles dat tussen ons en de werkelijkheid in staat lijden genereert. In meditatie wuiven we die angsten, illusies en lusten vriendelijk uit. We bevrijden ons. Het begrip ‘meditatie’ wordt overigens vaak verengd tot ‘zitten’. Ikzelf wandel liever. Ik denk dat het oplossen van wiskundige en natuurkundige problemen ook een vorm van meditatie, van bevrijding kan zijn.
Net als het creëren van een kunstwerk. Het gaat in al die gevallen om het vinden van een
vanzelfsprekende, evenwichtige verhouding tot de werkelijkheid, om er een mee te zijn. Belangeloos, egoloos, doelloos, onafhankelijk onderzoek naar wat is.
Dat natuurlijke evenwicht mag van mij ook ‘verbinding’ of ‘liefde’ heten. Of verlichting. Kunstenaars, wetenschappers, boeddhisten, iedereen lijkt een diep verlangen te hebben om in harmonie te zijn met, om één te zijn met dat alles dat wellicht in sommige godsdiensten ook wel God wordt genoemd. Een vanzelfsprekend, oordeelloos samenzijn. Van een boom en de zon. Van een vader en zijn kind. Maynard en de getallen. Rembrandt en het doek. Er zit niets tussen, geen angst, illusie of lust ….
Het was die gedachte die me blij stemde

Oogwit

Louie, de huishond, laat soms een wit randje op de ogen zien. Het is een zachtmoedig gebaar en kan geloof ik – het blijft gissen – verschillende dingen betekenen. ‘ Wil je me even aaien?’, ‘Ik wil wel maar begrijp niet wat je van me verwacht’ of ‘Je hoeft echt niet zo boos te doen’.
Ik heb altijd moeite gehad met non-verbale communicatie. Waarschijnlijk omdat mijn vader niets anders deed, meestal met negatieve toonzetting. Afkeurend het hoofd afwenden en vervolgens weglopen. De ogen sluiten en daarmee de innerlijke wanhoop manifesterend. Wanhoop over mij. En mijn zelfbeeld was hol genoeg om ruimte te kunnen bieden aan bijpassend schuldgevoel en zelfverwijt. Eenmaal op eigen benen heb ik me bekwaamd in het vinden van woorden voor de dingen, in het benoemen van het ongezegde. Voor sommigen tot vervelens toe spreek ik me uit en vraag de ander zich uit te spreken. Zo probeer ik de onveilige ervaring van het non-verbale achter me te laten.
Maar Louie leert me nu dat non-verbaal niet onveilig hoeft te zijn. Het oogwit is een zachtmoedig gebaar waarin altijd ook de boodschap ligt besloten: ‘Je bent belangrijk voor me. Je doet ertoe. Ik vertrouw je’. Hij raakt me soms als kind.

Messi

Hij lacht. Slaat z’n kruisjes. Rent het veld op. Een tegengoal. De laatste vanavond. Zíjn wedstrijd begint. Is het irritatie? Is het lol? Als een zwaluw beweegt hij door de verdediging heen. Kaatst op een onthutste tegenstander. Trekt een streep. Aan het eind bolt het doelnet eventjes. Waar kwam hij vandaan? Heeft íemand het gezien? Dan tegen de beweging van de keeper in rustig in de verre hoek. Gemak. Hij lacht. Weer die kruisjes. Die vingers naar de hemel. Intieme moment tussen hem en Hem. Wij kijken slechts toe, mogen hier zijn. Recht op de keeper af. Hij en de keeper. Ze weten beiden direct hoe dit afloopt. De prooi verstomt onder de boog van zijn poëzie. Een plichtmatige stuiptrekking. Dan rust hij. Hij rust wanneer het hem behaagt. Maar dan weer die oogjes. Die beentjes. Vertier. Vier man geveld voor de goal. Hij slaat z’n kruisjes. En hij lacht.