Wat mag hoeft nog niet altijd…


‘Wat mag hoeft nog niet altijd’, zei hij met een grijns die naar zelfingenomenheid riekte. Daarna fietste hij weg. Ik keek hem verbluft na. Even tevoren had ik een korte wandeling op het Wad gemaakt. Eerst had ik op de ‘getijde-paal’ gelezen dat wandelen op het Wad nu toegestaan was omdat het water laag stond en de vogels zich ver uit de kust ophielden. Toen ik terug liep en wat mensen op de dijk zag staan voelde ik me toch betrapt, haast schuldig. Ik onderzocht dit gevoel. Hoe kan ik me schuldig voelen terwijl ik me aan de afspraken hou en geen vogel verstoord had? Ik herinnerde me dat ik als kind ook gemakkelijk ongegrond schuld kon voelen. Als de juf al begon met ‘Wie heeft….’ bloosde ik al. Evenals wanneer iemand anders overduidelijk een wind had gelaten.
Ik voelde me hier en nu gelukkig dat ik volwassen was en de wijsheid had vergaard om gevoelens en aannames te toetsen aan de werkelijkheid. Mijn schuldgevoel verwaaide in de wind.
Ik had de man de vorige avond ontmoet in een café. Hij toonde zich toen ook al nors en was niet in voor een praatje. Hij klaagde over het glas beerenburger dat naar zijn smaak maar half gevuld was. Nu stond hij met z’n fototoestel met telelens op de dijk.
‘Wat is het mooi daar. En fijn dat je er nu even mag zijn…’ sprak ik hem toe.
‘Wat mag hoeft nog niet altijd’.
Terwijl hij wegfietste ontstak er boosheid in me. Deze boosheid betrof alle onredelijke
bekrompenheid die er op de wereld bestaat (van strak gereformeerden, verzuurde boeddhisten, enzovoorts) maar het meeste nog die welke ooit in mijzelf was geplant en af en toe de kop opsteekt.
En daar dan weer om te glimlachen en te zien dat het niet van mij is.

Tennis

Twee a drie keer per week sta ik op de tennisbaan. Ik ben pas op latere leeftijd begonnen met tennis dus de wildcard voor Wimbledon laat ik aan me voorbij gaan, zal ik maar zeggen. Het verschil tussen tennissers die als kind goed zijn getraind en mensen zoals ik is gemakkelijk te zien. Mijn gebrek aan basistechniek betekent dat de zo gemakkelijk vergiftigde mentale dimensie veel ruimte inneemt. Tennissen is daarmee voor mij in de eerste plaats beoefenen. Tennis is zen.
Het begint al met de juiste intentie. Als ik kom spelen om een te kunnen zijn met alles, om me te verbinden met de baan, de lijnen, de bal, de speler aan de overkant, de bomen en de vogels rondom, dan raak ik in een weldadige flow die mij dankbaar stemt, ook bij dat mooie punt tegen. Maar als ik kom om te winnen of juist met een wankel zelfbeeld, dan verkrampen mijn bewegingen en buitelen de overtuigingen over elkaar in mijn hoofd, vooral op dat kritische moment net voor mijn opslag. Dan lijd ik. Niet omdat ik slecht speel en verlies. Maar omdat ik me eenzaam en verlaten voel. Als een achtergelaten kind in een bos. Bij elke misser benoem ik hardop mijn falen. Beetje bij beetje dood ik mezelf. Het mededogen van de ander bereikt me niet meer.
Ik draag het lijden zelf aan. Het komt niet van buiten. Ik draag het bij me als ik aankom en als ik vertrek is het gewicht ervan alleen maar toegenomen. Ik weet dat er lijden is, ik weet wat het lijden veroorzaakt, ik weet dat er een weg uit het lijden is.
Ik wilde dat ik nu een paar mooie, rake zinnen kon schrijven over wakker versus verwarring, over in balans of in gevecht te zijn met de werkelijkheid of dat ik enkele helende woorden, door de Boeddha aangereikt, zou kunnen reciteren. Maar eenmaal in verwarring is het hoogst haalbare vast te kunnen stellen dat je in verwarring bent. En daar dan liefdevolle rust in te vinden. Dat is wat ik vaak beoefen.
Niet alleen op de tennisbaan

Priemgetallen

Op 5 juli jongstleden kreeg de Brit James Maynard (35) de Fieldmedaille, de officieuze Nobelprijs voor de wiskunde. Hij bewees dat het aantal priemgetallen zonder een 7 (of welk ander specifiek cijfer dan ook) in de geledingen oneindig is. Priemgetallen zijn getallen die alleen deelbaar zijn door 1 en zichzelf. Mijn reactie was tweeledig. Ik moest eerst hard lachen om de ogenschijnlijke zinloosheid van een dergelijke prestatie. Zoals ik overigens ook regelmatig lach om de zinloosheid van mijn eigen prestaties. Maar ik werd gek genoeg ook blij van het bericht. Na een tijdje begreep ik waarom en vond er een paar woorden voor.
Er is – denk ik – een objectieve werkelijkheid. Alles (planten, dieren, rotsen, lucht) verhoudt zich in een vanzelfsprekendheid evenwicht tot die werkelijkheid. Zo niet de mens. Want die heeft hersens. En die hersens produceren angsten, illusies en lusten die tussen hem en de werkelijkheid in staan. De mens vervreemdt daarom gemakkelijk van die werkelijkheid met alle rampzalige gevolgen vandien… Die angsten en illusies maken natuurlijk ook gewoon deel uit van die werkelijkheid. Maar ze kunnen geen alternatieve werkelijkheden scheppen, al pretenderen ze dat – soms hardnekkig – zelf wel. Er is maar één werkelijkheid.
De Boeddha legde uit dat alles dat tussen ons en de werkelijkheid in staat lijden genereert. In meditatie wuiven we die angsten, illusies en lusten vriendelijk uit. We bevrijden ons. Het begrip ‘meditatie’ wordt overigens vaak verengd tot ‘zitten’. Ikzelf wandel liever. Ik denk dat het oplossen van wiskundige en natuurkundige problemen ook een vorm van meditatie, van bevrijding kan zijn.
Net als het creëren van een kunstwerk. Het gaat in al die gevallen om het vinden van een
vanzelfsprekende, evenwichtige verhouding tot de werkelijkheid, om er een mee te zijn. Belangeloos, egoloos, doelloos, onafhankelijk onderzoek naar wat is.
Dat natuurlijke evenwicht mag van mij ook ‘verbinding’ of ‘liefde’ heten. Of verlichting. Kunstenaars, wetenschappers, boeddhisten, iedereen lijkt een diep verlangen te hebben om in harmonie te zijn met, om één te zijn met dat alles dat wellicht in sommige godsdiensten ook wel God wordt genoemd. Een vanzelfsprekend, oordeelloos samenzijn. Van een boom en de zon. Van een vader en zijn kind. Maynard en de getallen. Rembrandt en het doek. Er zit niets tussen, geen angst, illusie of lust ….
Het was die gedachte die me blij stemde

Oogwit

Louie, de huishond, laat soms een wit randje op de ogen zien. Het is een zachtmoedig gebaar en kan geloof ik – het blijft gissen – verschillende dingen betekenen. ‘ Wil je me even aaien?’, ‘Ik wil wel maar begrijp niet wat je van me verwacht’ of ‘Je hoeft echt niet zo boos te doen’.
Ik heb altijd moeite gehad met non-verbale communicatie. Waarschijnlijk omdat mijn vader niets anders deed, meestal met negatieve toonzetting. Afkeurend het hoofd afwenden en vervolgens weglopen. De ogen sluiten en daarmee de innerlijke wanhoop manifesterend. Wanhoop over mij. En mijn zelfbeeld was hol genoeg om ruimte te kunnen bieden aan bijpassend schuldgevoel en zelfverwijt. Eenmaal op eigen benen heb ik me bekwaamd in het vinden van woorden voor de dingen, in het benoemen van het ongezegde. Voor sommigen tot vervelens toe spreek ik me uit en vraag de ander zich uit te spreken. Zo probeer ik de onveilige ervaring van het non-verbale achter me te laten.
Maar Louie leert me nu dat non-verbaal niet onveilig hoeft te zijn. Het oogwit is een zachtmoedig gebaar waarin altijd ook de boodschap ligt besloten: ‘Je bent belangrijk voor me. Je doet ertoe. Ik vertrouw je’. Hij raakt me soms als kind.

Messi

Hij lacht. Slaat z’n kruisjes. Rent het veld op. Een tegengoal. De laatste vanavond. Zíjn wedstrijd begint. Is het irritatie? Is het lol? Als een zwaluw beweegt hij door de verdediging heen. Kaatst op een onthutste tegenstander. Trekt een streep. Aan het eind bolt het doelnet eventjes. Waar kwam hij vandaan? Heeft íemand het gezien? Dan tegen de beweging van de keeper in rustig in de verre hoek. Gemak. Hij lacht. Weer die kruisjes. Die vingers naar de hemel. Intieme moment tussen hem en Hem. Wij kijken slechts toe, mogen hier zijn. Recht op de keeper af. Hij en de keeper. Ze weten beiden direct hoe dit afloopt. De prooi verstomt onder de boog van zijn poëzie. Een plichtmatige stuiptrekking. Dan rust hij. Hij rust wanneer het hem behaagt. Maar dan weer die oogjes. Die beentjes. Vertier. Vier man geveld voor de goal. Hij slaat z’n kruisjes. En hij lacht.

man-vrouw

Mijn vrouw zegt dat zij een doener is en ik een denker. Ik zet daar vraagtekens bij. Zij denkt al doende veel meer dan ik doe wanneer ik denk. Ik ben zeker meer denker dan doener maar zij is van beide markten thuis. Bij vrouwen loopt het ego minder voor de voeten en zij zijn dan ook gemakkelijker in staat om op hoffelijke wijze gelijkwaardigheid te suggereren, de man daarbij ‘in zijn waarde te laten’. Dat heeft vanzelfsprekend een averechts effect omdat het de feminiene superioriteit juist bloot legt. Mijn ego is met de jaren geschrompeld en ik heb voldoende ruimte gevonden om met respect en waardering vrouwelijke energieën te ervaren. Maar mijn vrouw moet niet denken dat ik daarin getroost hoef te worden, want dan maakt ze het verschil groter dan het is.
En mij kleiner dan ik ben. Of graag wil zijn…

Louie de Zenmeester

Louie is een wollige Australische Labradoedel, zestien weken geleden geboren. Sinds twee maanden is hij mijn huisgenoot en zal dat waarschijnlijk tot zijn of mijn dood blijven. In die afgelopen acht weken zijn veel vanzelfsprekendheden in mijn leven omgevallen. Zo word ik ’s nachts regelmatig noodgedwongen wakker en val ik overdag soms in slaap. Het dag-nacht ritme ligt aan stukken. En als ik denk dat ik de zaak onder controle heb zit hij plotseling met een schoen in z’n bek voor me en spurt hij, als ik hem probeer te pakken, ongrijpbaar snel weg. En als ik – al m’n boeddhistische reflecties ten spijt – iets probeer vast te houden, grist hij het onverwachts uit m’n handen.
Zenmeesters brengen al je zekerheden aan het wankelen. Totdat je alleen nog maar kunt glimlachen.
Als hij blaft doet dat pijn aan m’n oren. Als ik boos word, gaat hij nog harder blaffen. In een
hondenboekje lees ik dat hij mijn boosheid als aanmoedigend terugblaffen opvat. Als hij me met z’n vlijmscherpe melktandjes in m’n hand bijt moet ik ‘m niet in een reflex ruw van me afduwen want dat kan zich later tegen mij keren, leer ik. Ik moet hem iets anders aanbieden om in te bijten.
Zenmeesters spiegelen je ziel. Ze nodigen uit zachtheid in jezelf op te wekken, vertrouwen terug te vinden dat zorgzame liefde zich op den duur terugverdient. Ik moet mezelf weer terugvinden. Totdat ik alleen nog maar glimlach.
Mijn begrip van reïncarnatie reikt niet verder dan de gedachte dat mijn koolstofatomen mettertijd hun weg zullen weten te vinden in de circulaire natuur, soms tot in een nieuw levend wezen en verder dat een enkel woord van mij hier en daar herinnerd mag worden. Toch drong zich op een bepaald moment de volgende gedachte bij me op: ‘in Louie zal toch niet de ziel van …..?’ Dat was gistermiddag. Hij zat nadat hij had gedronken twee meter voor me op de mat en keek me recht aan.
Een marmot met het, ook mij betoverend, zelfbeeld van een ruig bemaande leeuw. Met z’n
kraaloogjes zei hij me: ‘Schrijf het allemaal maar op. Dat is goed voor je’.

Jimy Hendrix

Zag een documentaire over Jimy Hendrix. Met bijdragen van zijn muziekmaatjes Noel Redding en Mitch Mitchell. Zag een hardwerkende perfectionist, een gulle vriendenman met humor. Zag een lieve man, die op straat dolt met een glimlachende oude vrouw en haar bij het afscheid ridderlijk een handkus geeft. Een genie zonder opgeblazen ego zag ik, zonder hang naar roem, zonder geldlust. Zag een bescheiden kunstenaar, die zo graag alles van zichzelf wilde ontvouwen om het aan onze voeten te leggen. Hey Joe, The Wind Cries Mary, Voodoo Child. Jaren lang wilde hij samen spelen met Steve Winwood, maar hij durfde niet te bellen. Was bang niet goed genoeg te zijn. Zijn grote idool was Bob Dylan. Hendrix’ versie van ‘All Along the Watchtower’ was beter dan die van de meester zelf. Soms ervaar ik ons als een minder geslaagde diersoort. Maar met mensen als Jimy Hendrix blijven we het misschien waard.

Bob

Bob Dylan is mijn vriend. En ik ben zijn vriend. Hij weet het niet en ik begrijp zelf ook niet helemaal hoe het zit maar dat maakt echte vrienden niet uit. Ik verlang niets van Bob en hij niets van mij, zoals goede vrienden betaamt. We hebben elkaar wel nodig. Als ik niet naar Bob luister dan verwaaien zijn liedjes in de wind. Omgekeerd, als Bob niet voor mij zou spelen dan zou ik eenzamer door het leven gaan. We betekenen veel voor elkaar, vullen elkaar aan. Maar zijn onze beider ‘ikken’ meer dan twee narratieven die gemakkelijk samenvloeien, met elkaar en met al het andere? Zijn wij niet slechts twee druppels in de zee?
Toen ik leerlingen-stakingen aanwakkerde op de Koninklijke HBS te Apeldoorn zong Bob ‘The times they are a-changing…’. Toen ik tegen de oorlog in Vietnam demonstreerde zong Bob ‘Masters of War’. Op het hoogtepunt van mijn eerste huwelijk schreef Bob het liefdevolle ‘Sara’ en toen wij scheidden zong hij ‘Baby, stop crying’. In ‘Blood on the tracks’ zong hij over mijn depressies en overmatig drankgebruik. In ‘Desire’ kwamen we er samen weer bovenop. In spiritueel opzicht inspireerden we elkaar maar gingen toch ook onze eigen weg. Bob zocht enige tijd z’n heil in de christelijke kerk, ik vond houvast in de woorden van de Boeddha. Voor onze vriendschap maakte dat niets uit, die duurt voort tot op de dag van vandaag.
Korte tijd geleden, 17 oktober 2022, verraste ik Bob met een bezoek aan zijn concert in Amsterdam. We hadden elkaar een tijdje niet gezien en ik schrok van z’n schriele verschijning en z’n onvaste loop. Bob is nu 83, 14 jaar ouder dan ik. De laatste jaren doen ertoe. We zijn misschien nog wel meer aangewezen op elkaar dan ooit.

De Klamboe

Sinds een aantal jaren slaap ik onder een klamboe. Daarvoor werden mijn nachten soms
onderbroken door het gezoem van een mug en ik wist mij vanaf dat moment een weerloos lichaam waar een ander wezen op elk moment binnen kon dringen om mijn bloed op te zuigen. Ik deed dan geen oog meer dicht. ’s Ochtends probeerde ik de mug op te sporen en te doden. Met tegenzin, want ik dood niet graag. Ik heb later, toen mijn leraar me de naam Musho aanreikte, zelfs de belofte gedaan het helemaal niet meer te doen.
Maar tegenwoordig slaap ik dus onder een klamboe. Soms hoor ik nog wel eens een mug maar zij kan mij niet steken en ik hoef haar niet te doden. Dan glimlach ik. Maar soms heb ik het gevoel dat ik iets uit de weg ga. Ik stel me Siddharta Gautama voor, mediterend in het bos. Op zijn pad naar de middenweg en naar verlichting. Hij werd wellicht ook gestoken, ging met zijn aandacht naar de betreffende plek op zijn lichaam toe en glimlachte. Het was zijn lichaam dat hij voelde, niet hijzelf. En het was de mug die zich voedde. En de pijn? Je lijdt onder pijn als je denkt dat die er niet mag zijn. Als je die gedachte los laat verdwijnt ook het lijden.
Ga ik meer uit de weg? Heb ik bijvoorbeeld niet ook een klamboe gehangen tussen mij en de klimaatcrisis? Een klamboe die is opgebouwd uit overpeinzingen als: ‘nou ja, als de mens z’n eigen biotoop vernietigt dan zal dat wel de bedoeling zijn; de dinosaurussen hielden het ruim honderd miljoen jaar vol, wij wellicht wat minder, alles is vergankelijk….’. Met die overpeinzingen verlicht ik (ogenschijnlijk?) m’n eigen lijden en hoef ik geen gevecht aan te gaan met …, ja…. wie of wat is de mug?
Maar zo’n klamboe voelt dan toch als een getruukte verlichting. En de glimlach ontbreekt.
Trouwens, deze mug, de klimaatcrisis, laat zich door een klamboe niet weerhouden…
Verwarrende overdenkingen. Maar uit verwarring vloeit inzicht voort, las ik ergens. We zullen zien…..