Zoektocht


Als kind is mij het mysterie van de liefde niet onthuld. Lopen, eten, liefhebben… het zijn deze dingen die we ons in de eerste jaren van ons bestaan eigen maken mits ons de bouwstenen worden aangereikt. Als honger op jonge leeftijd de toon zet, zal eten het leven lang bovengemiddelde aandacht vragen. Want het tekort trekt diepe sporen in de ontspruitende geest, sporen die de kijk op de werkelijkheid voor altijd bepalen. In mijn geval heeft mijn leven zich ontrold als een never-ending zoektocht naar de liefde. Want hoeveel genegenheid en liefde op latere leeftijd mijn deel ook mocht zijn, ik kon deze nooit als zodanig herkennen. Omdat het mij aan de juiste antennes ontbrak. Antennes die een kind ontvouwt en afstemt op de liefde die de ouders uitzenden. Maar kun je als ouder een werkelijkheid overdragen waar je zelf niet in gelooft?
Liefde is voor mij als zwarte materie voor fysici. Ik heb een vermoeden van het bestaan van liefde maar dat vermoeden steunt slechts op indirecte waarneming. Fysici hebben nog nooit zwarte materie en zwarte energie gezien maar concluderen uit de bewegingen van hemellichamen en de samenhang van stelsels dat het er wel móeten zijn. Sterker nog: deze materie vormt volgens hen het overgrote deel van de werkelijkheid. Uit het gedrag van vrienden en geliefden (en niet het minst mijn lieve T.) mag ik concluderen dat liefde bestaat en dat er van mij wordt gehouden. Zeker weten doe ik echter niet. Tot op het onbescheidene af vraag ik dus: ‘vind je me aardig?’, ‘hou je van me?’. Maar eigenlijk geloof ik het antwoord nooit. Liefde blijft voor mij ongemakkelijk terrein dat af en toe verdrietig stemt. Want op een dieper niveau is er een weten: liefde bestaat echt en dat hadden m’n ouders me gewoon moeten vertellen. Sommige illusies zijn reëler dan je denkt.

Lowestoft Rally 2017 (IJmuiden-Lowestoft 1-5 juni),een persoonlijk verslag.


Lowestoft is een havenstadje met zo’n zestig duizend inwoners op de uiterste oostpunt van
Engeland. In tegenstelling tot de havens in de buurt kun je er ook met laag water
binnenlopen. Op 13 juni 1665 is precies daar onze complete oorlogsvloot door de Engelsen
in de pan gehakt. Een deel van de vloot bestond uit voor het gevecht slecht getrainde Oost-Indiëvaarders en andere koopvaarders. Het lukte gezagvoerder Wassenaer daarom niet ze
in de juiste gevechtslinie te krijgen. Daarbij waren sommige schepen zo vervuild met
aangroeisel onder de waterlijn dat ze erg traag waren. Van Wassenaer begon al gauw grote
twijfel te voelen maar kon niet meer onder de zeeslag uit. “Ik ben er in en ik moet er
deur” schijnt hij te hebben gesproken.
We vertrokken laat uit Lelystad met een matige oostenwind naar Den Oever waar we de
nacht in de haven doorbrachten. We zagen elkaar twee keer eerder. Kort. Ik was nog niet
tegen grote twijfels aangelopen. Maar hoe zou de werkelijkheid van deze vijf mannen (vier
opstappers en een schipper) op een kleine oppervlakte en overgeleverd aan de elementen
er de komende week uitzien? Vijf persoonlijkheden, elk met een geschiedenis, littekens,
ego’s, gewoontes, slaapgeluiden,… Openstellen en begrenzen op 1 m2 pp.
Gegeven de lengte van deze eerste dagtocht zag Kees, de kapitein, niet de noodzaak
wachten in te delen. In de loop van de week zou Kees het leiderschap laten zien dat schaars
maar effectief is: vertrouwen in je mensen uitstralend, altijd beschikbaar maar alleen naar
voren tredend als het nodig is en ons voortdurend gelegenheid gunnend om te leren. En
faciliterend natuurlijk: Kees schonk ons elk twee oordoppen en een slaapmasker. Hij kende
de tocht over zee en de Engelse havens op z’n duimpje.
Ook de volgende dagtocht van Den Oever naar IJmuiden verliep behaaglijk: matige wind en
een heerlijk zonnetje. Voor het eerst overzag ik het strand, met de vele badgasten, van
zeezijde. Een gevoel van kwetsbaarheid overviel me toen ik over de rustige maar machtige
golven de zandheuveltjes zag liggen die mij en anderen in slechte tijden zouden moeten
beschermen. Kees hield ons voor dat deze twee eerste dagen van belang waren voor een
nadere kennismaking en voor het inslingeren, het wennen aan de gemakkelijk zeeziek
makende deining. Ik had al de dag ervoor zwaar geschut in stelling gebracht: een
scopodermpleister achter m’n rechter oor.
In IJmuiden verzamelde zich de vloot voor de oversteek, de ‘kleine’ en de grotere schepen.
De weersvoorspellingen waren niet gunstig: weinig wind. Er zou inderdaad veel gemotord
moeten worden. Een enkel klein schip keerde al gauw terug omdat het niet genoeg brandstof
aan boord had om de hele reis op de motor te kunnen volbrengen. Het verbaasde me hoe
snel we de andere schepen uit het oog verloren. In de loop van de nacht stak gelukkig toch
wat wind op waardoor we uiteindelijk het grootste deel van de reis onder zeil konden varen.
Al gauw zagen we een paar natglanzende zeehondenkoppen met droefgeestige oogjes
tussen de golven. Verderop lieten enkele bruinvissen hun vin zien. Maar het meest trof mij
de door het beweeglijke water gebroken weerspiegeling van de maan die – ook halfvol –
almachtig over de hemel heerste. Omringd door het water waarin ieder van ons slechts kort
zou kunnen overleven ervoer ik enkel nederigheid.
We raakten enigszins vertrouwd met plotter, AIS en overige instrumenten en wisten de
waarnemingen van het oog en die van de instrumenten met elkaar in verband te brengen,
zeker waar het bewegingen van de grote schepen op de ‘shipping lanes’ betrof. Intussen
was het systeem van de wachten in werking getreden en leerde ik mijn maat Rob wat beter
kennen. Onze beider humor en zelfspot waren goed aan de ander besteed. Daarnaast

inspireerde de kalmte van Rob mij om mijn manische babbel even tot rust te laten komen.
Het was Kees die de wachten had ingedeeld.
Koen gaf blijk van een mateloze kennis van natuurkunde en werktuigen en materialen. Met
zijn deskundige betogen over voltage, ampère, koppels, vermogen, etc. bracht hij me vaak
meer uit evenwicht dan menig grote golf. Cock droeg een zekere seniore wijsheid uit, die
misschien niet altijd even manifest was maar dan toch een noodzakelijke energie is in een
veelkoppig team en een omgeving als deze.
De aanblik van Lowestoft vanaf het water beviel me. Hoewel er in de tweede wereldoorlog
behoorlijk was gebombardeerd was er veel oorspronkelijkheid in stand gebleven. De haven
zelf met de verweerde muren en prachtige lichtopstanden leek er al eeuwen zo bij te liggen.
Maar ook de typische Engelse huizen met de batterijen aan schoorsteentjes erop langs het
strand droegen bij aan het elan van een historisch haven- en badplaats. Ik realiseerde me
dat deze Nederlandse vloot net als toen in 1665 veel onervaren schippers in haar geledingen wist. Met de aangroei onder water zal het vast beter gesteld zijn. Er is nog een verschil. Er is geen vijand. Er is een haven die ook nu weet van onze komst maar ons deze keer welkom heet.
De banken voor Lowestoft gerond landden we in de haven aan tegen een jacht dat op zijn
beurt al twee boten van de wal verwijderd ligt. Centraal in de haven troonde het clubhuis van de Royal Norfolk & Suffolk Yacht Club. Aan het begin van de steiger liggen de kleinere boten als een mozaïek in elkaar geschoven. Ik denk terug aan al die jaren dat ik met mijn Edel V (5.40 x 2.40) IJsselmeer en Waddenzee bezeilde. Terwijl ik nu een meter boven het water zit gleden de golfkoppen toen vlak onderlangs m’n billen. Maar juist omdat mijn notendopje bij het minste geringste werd opgetild voelde ik me toen minder kwetsbaar dan nu in dat grote huurjacht dat zich met z’n massa en omvangrijke tuigage soms lijkt te vergissen in de machtsverhoudingen op zee.
‘s Avonds waren we voor het diner met alle honderd-en-twintig zeilers te gast in het clubhuis. In 2007 bestond de RN&SYC 150 jaar hetgeen toen in aanwezigheid van HRH The Princess Royal in stijl is gevierd. We kwamen aan een lange tafel schuin tegenover Ruth Davies, de eerste vrouwelijke Commodore van de club, te zitten. Als ze al had gezien dat ik vergeten was om overhemd, stropdas en colbert uit Nederland mee te nemen, liet ze daar niets van merken. Met haar charmante glimlach leek ze me uitstekend in staat om een brug te slaan tussen de in krijtrots gebeitelde tradities en de vluchtige dynamiek van onze tijd. Na het diner nam ze uitgerekend ons team mee en toonde ze met welhaast kinderlijke trots alle ruimtes in het huis. De glorie van weleer vertoonde hier en daar wat scheuren en vlekken. De deur van een slaapkamer sloot ze geschrokken weer snel. Hoorde ik een gilletje? Ik las meer Victoriaanse ondeugd dan verontwaardiging in de ogen van de Commodore.
De excursies van de volgende dag liet ik aan mij voorbij gaan. Een lange wandeling langs de
kust bracht me bij een door zoute stormen verweerd kerkje bovenaan de krijtrotsen met een vervallen kerkhof aan de voeten. Het kwam me voor dat als er een plek was waar zeenimfen en weerwolven elkaar ontmoeten het hier zou moeten zijn. Op de weg terug bestelde ik tot nauwelijks verbloemde verbazing van barvrouw en gasten een Cappuccino. Het was de tijd van thee. Of bier natuurlijk. Want daar is het hier de hele dag tijd voor.
De weg terug legden we in 16 uur af, voor Kees een record. Met een bakstagwind van 4 á 5
Bf. voeren we het grootste deel van de reis met een snelheid van 7 á 8 knopen. Voor het
eerst van mijn leven had ik een voorzorgsmaatregel tegen zeeziekte genomen en voor het
eerst van mijn leven werd ik zeeziek. Kees, vrijgehouden voor gevallen als deze, nam mijn
dienst over en op de bank liggend sloot ik mijn ogen. “Ik ben er in en ik moet er
deur” draaide het door m’n hoofd. Met de kust in zicht leerde ik dat zeeziekte gelukkig eindig is en ik kon genieten van de trip door de nachtelijke sluizen van IJmuiden en het ontwaakte Amsterdam.
Terug in de box schonk Kees ons een oorlam in en sprak zijn waardering uit over ons
zeemanschap. Omdat ik meerdere malen ‘duizend bommen en granaten’ roepend en de
bemanning voor ‘dekzwabbers’ uitmakend aan dek was verschenen, schonk ik ter
genoegdoening aan elk van mijn maten een originele dekzwabber uit Lowestoft. De kapitein kreeg een beeldje met vijf hazen waarvan er één vooruit keek en de andere vier zich vertwijfeld aan hem vastklampten.

Keuring voor militaire dienst


Militaire dienst was in 1972 nog een verplichting. In dat jaar werd ik achttien en op
een dag lag er een keuringoproep in de brievenbus. Ik moest mij een week later
melden op een kazerne in Deventer.
Ik wilde absoluut niet in dienst. Ik was ‘links’ en boos en tegen heel veel dingen. En
ik wist zeker dat het me niet zou lukken om me dag in dag uit door een
ongeschoolde idioot te laten uitkafferen. (Mijn vrienden en ik hadden geen hoge pet
op van het soldatenvolk).
Ik meldde me op tijd met een aantal voor mij onbekende jonge mannen op de
kazerne in Deventer. De meeste knapen zaten al ras met elkaar te kletsen. Misschien
wisselden ze stoere praatjes uit. Misschien ook verborgen sommigen hun angst
achter al dat geleuter. De meesten hadden er volgens mij wel zin in. Ik hield me
afzijdig.
Al met al duurde de dag niet eens zo lang. Er werd geloof ik lichamelijk wat
gekeurd, maar ik was inmiddels dermate in mezelf verzonken dat zulks mij
goeddeels ontging. Tenslotte volgde een individueel gesprek met een iets oudere
man in het groen. Uit de strepen, maar vooral uit de rust die hij uitstraalde,
concludeerde ik dat dit een ervaren militair moest zijn met meer in z’n mars dan de
rest.
Na wat inleidende vragen waar ik weifelend en onduidelijk op antwoordde, begon
de mij nauwkeurig observerende man mij vragen over m’n seksuele status-quo te
stellen. Of ‘ik het al een keertje gedaan had’? Ik mompelde iets als ‘jawel’. Met
meisjes? ‘Ja..’ Ook wel eens met jongens? Ik sloeg m’n ogen net op tijd neer en liet
een stilte vallen. Niet te kort, maar ook niet te lang. ‘Wel ’s een keertje…’
In die tijd mochten homo’s niet in het leger. Korte tijd erna wist het COC te
bewerkstelligen dat homo’s niet meer mochten worden afgekeurd omdát ze homo
waren. Voor mij bestond die ontsnappingsroute nog, maar ik realiseerde me dat ik
het er niet te vet op moest leggen. Met een openlijke bekentenis, liefst aangedikt met
een geile blik op de sergeant-majoor waren ongetwijfeld al heel wat hetero’s door
het ijs gezakt. Ik hield me klein en een beetje gek. Ik weet niet of die man me door
had. Misschien zag hij de gedrevenheid achter mijn gesloten houding. Misschien
maakte hij zich ook wel oprecht zorgen.
In ieder geval, de volgende dag moest ik terugkomen bij een burgerpsychiater. Ik
begreep niet waarom ik daar heen moest, maar ik speelde mijn spel uit tot aan het
eind. Van die zielenknijper moest ik me nakend uitkleden. Ik stond voor z’n bureau
en hij keek voornamelijk naar het slappe jongenslid, dat tussen m’n benen bungelde.
Ik weet niet of hij wilde testen of zo’n indringende mannenblik mijn penis zou doen
verstijven of dat hij zich even verlekkerde onder dat grote bureau van hem.
Tot een echt gesprek kwam het niet.
Een week later kreeg ik bericht dat ik was afgekeurd op grond van de kwalificatie
stabiliteit 5: homoseksualiteit en autoriteitscomplex. Het viel me niet van ze tegen dat ze dat laatste boven water hadden gekregen.

Puber in Parijs

Direct na het Havo eindexamen vertrok ik in m’n eentje voor tien dagen naar Parijs.
M’n haar hing over m’n schouders en ik droeg nonchalante kleren, waarin ik me
onderscheidde van ‘het burgerlijke klootjesvolk’.
Voor het eindexamen had ik het waanzinnige aantal van zeventig boeken moeten
lezen. Natuurlijk had ik driftig gebruik gemaakt van de volop circulerende
uittreksels. Niettemin had ik ook een paar boeken zelf gelezen, waaronder natuurlijk
de opwindende verhalen van Jan Wolkers en de schitterende stories van Gerard Reve. Daarnaast had ik een belangstelling voor Franse literatuur ontwikkeld. Met name de boeken van Camus, Sartre en de Beauvoir
fascineerden me, ook al begreep ik er maar weinig van. Ook greep de poëzie van Paul
Verlaine en Arthur Rimbaud me aan, mede vanwege de moeizame en bijna fatale
verhouding, die ze met elkáár hadden.
Ik wilde de stad zien waar deze schrijvers vertoefd hadden. Ik wilde de cafeetjes
zien waar Sartre en de Beauvoir hadden gediscussieerd. Maar ik wilde ook Pont
Neuf en de Boulevard Saint Michelle zien, waar nog maar kort geleden de
veldslagen tussen studenten en politie hadden plaats gevonden. Ik nam de trein naar
Gare du Nord en voelde me een pilgrim op weg naar zijn bedevaartsoord.
Paul Verlaine had in zijn romantische gedichten míjn gevoel beschreven, hij had er
wóórden voor gevonden. Sartre had in zijn essays en kritieken de maatschappij
gefileerd en daarmee míjn ziel blootgelegd. De strijd van de studenten van la Rive
Gauche was míjn strijd.
Ik was zo in mezelf gekeerd, dat de massa mensen op het station me niet verwarde.
Ik mat me met gemak een pose aan van iemand, die thuis was in Parijs. Ik was geen
toerist die attracties komt bezoeken. Ik kwam voor iets anders.
Op het low budget kantoor boekte ik een kamer in Quartier Latin, vlak bij de
Sorbonne. Mijn leraar Frans had me dit geadviseerd en me nog wat tips
meegegeven. Ik kocht een tienritten kaart en zocht de metro route uit. Met stille trots
kwam ik vlakbij het hotel boven de grond.
Het was een oud, vervallen studentenhotelletje in een rustig hoekje van de wijk.
Precies wat ik zocht. Een wazig kijkende, oude man op sloffen wees me een bed op
een kamer, die ik deelde met een zestal andere studenten. Een grote, zwarte jongen
uit centraal Afrika zat op zijn bed een brief te schrijven. Toen ik binnen kwam keek
hij op en lachte me met een half gouden gebit toe. Van de andere bedden waren er
een paar bezaaid met kleren en boeken, andere netjes toegedekt en enkele leeg.
Het was al avond en de man uit Afrika vertrok. Ik nam met een sigaret in de mond
plaats in het open raam en luisterde naar de geluiden, rook de geuren. Uit naburige
huizen klonk kakofonisch televisiegeluid, dat me tegelijkertijd eenzaam en rustig
stemde. Op de achtergrond was voortdurend het toeterende verkeer te horen. Ik
legde me op m’n bed en sloot m’n ogen.