Louie is een wollige Australische Labradoedel, zestien weken geleden geboren. Sinds twee maanden is hij mijn huisgenoot en zal dat waarschijnlijk tot zijn of mijn dood blijven. In die afgelopen acht weken zijn veel vanzelfsprekendheden in mijn leven omgevallen. Zo word ik ’s nachts regelmatig noodgedwongen wakker en val ik overdag soms in slaap. Het dag-nacht ritme ligt aan stukken. En als ik denk dat ik de zaak onder controle heb zit hij plotseling met een schoen in z’n bek voor me en spurt hij, als ik hem probeer te pakken, ongrijpbaar snel weg. En als ik – al m’n boeddhistische reflecties ten spijt – iets probeer vast te houden, grist hij het onverwachts uit m’n handen.
Zenmeesters brengen al je zekerheden aan het wankelen. Totdat je alleen nog maar kunt glimlachen.
Als hij blaft doet dat pijn aan m’n oren. Als ik boos word, gaat hij nog harder blaffen. In een
hondenboekje lees ik dat hij mijn boosheid als aanmoedigend terugblaffen opvat. Als hij me met z’n vlijmscherpe melktandjes in m’n hand bijt moet ik ‘m niet in een reflex ruw van me afduwen want dat kan zich later tegen mij keren, leer ik. Ik moet hem iets anders aanbieden om in te bijten.
Zenmeesters spiegelen je ziel. Ze nodigen uit zachtheid in jezelf op te wekken, vertrouwen terug te vinden dat zorgzame liefde zich op den duur terugverdient. Ik moet mezelf weer terugvinden. Totdat ik alleen nog maar glimlach.
Mijn begrip van reïncarnatie reikt niet verder dan de gedachte dat mijn koolstofatomen mettertijd hun weg zullen weten te vinden in de circulaire natuur, soms tot in een nieuw levend wezen en verder dat een enkel woord van mij hier en daar herinnerd mag worden. Toch drong zich op een bepaald moment de volgende gedachte bij me op: ‘in Louie zal toch niet de ziel van …..?’ Dat was gistermiddag. Hij zat nadat hij had gedronken twee meter voor me op de mat en keek me recht aan.
Een marmot met het, ook mij betoverend, zelfbeeld van een ruig bemaande leeuw. Met z’n
kraaloogjes zei hij me: ‘Schrijf het allemaal maar op. Dat is goed voor je’.