boomgrens

al weken passeren we die grens
soms van boven, soms van onderen
hij blijft me steeds verwonderen,
kan niet kiezen waar ik me ‘t liefste wens

geen enkele boom neemt deze horde
de natuur is onverbiddelijk
verdwaald zaad sterft onmiddellijk
hier handhaaft kou gestreng de orde

op deze grens staan geen wachten,
er zijn geen rollen prikkeldraad
noch zielen die naar vrijheid smachten

waar de natuur haar grenzen trekt
is geen controle, angst of haat;
er is de stilte die slechts compassie wekt

keerkring

vrij en uitgelaten stort
de stroom de diepte in,
zoekt zichzelf een nieuw begin
in woeste kolken, wit-besnord

elders dampt dit water weer omhoog
onder klimatologische bezwering,
ik sta hier ergens op die keerkring
tezamen met een trotse regenboog

de waterval verhaalt van overgave,
van de kunst om los te laten
je aan het onbekende te laven

de natuur spiegelt ons steeds weer
dat al die dingen waar wij over praten
net als wij verdwijnen, keer op keer

verwerken

beelden strelen mijn ogen
masseren m’n gemoed
verglijden in mijn bloed,
ze kunnen tranen drogen

steeds word ik overmand
als we een pas berijden
of uit een tunnel glijden,
verrukking overstijgt verstand

hoeveel schoonheid kan ik verdragen
onder dit verbluffend zwerk,
vaak schuilen antwoorden in vragen

het enige waar ik op moet letten
is dat ik m’n gevoel verwerk
in mijn gekoesterde sonnetten

kleuren

op het schilderij Noorwegen
is elke kleur en mix gestreken
van de groene mocht er niet een ontbreken
op mossen en bomen kwam ik ze alle tegen

in wit en blauw vervloeien lucht en ijs
van gletscher en besneeuwde wand,
naar kale rotsen zakt de schildershand
met alle tinten tussen zwart en grijs

de herfstmode komt al in beeld
variaties pronken in geel en rood
‘t is nog vroeg, de catwalk wordt gedeeld

het was zacht bruin dat ik dichtbij vond
soms zelfs bij mij op schoot:
in de ogen van m’n lief en in die van de hond

kerkhoven

de Noorse kerkhoven zijn klein,
sober en laag de stenen
alsof de doden na het wenen
er nog amper mogen zijn

die soberheid biedt toch ook rust
er is weinig om te vragen
het oude leed goed te verdragen
al het gedoe lijkt hier geblust

ik hou van deze hoven van de dood
ze herinneren me aan de liefde en ‘t leven,
maar ook aan toen ik tekort schoot

en aan de ruimte om nog te leren
zoals de kunst om vrij te zweven
maar ook om tijdig te excuseren

tunnels

in Noorwegen toeren is door tunnels rijden
door menselijke mollengangen
piepkleine en soms ellenlange
die je zwijgend door de bergen leiden

in morele zin acht ik de mens niet hoog
maar technisch kan ie veel verzetten
geen massief kan het hem beletten,
de creatie van zo’n ondergrondse boog

mijn eerste tunnel was warmer en weker
ik werd, geloof ik, blij verwacht
maar nog steeds weet ik dan niet zeker

de laatste wordt wellicht de meest verfijnde
ik hoop dat die nog even wacht
het is de eerste zonder licht aan het einde

drop

ik hou van paarden in galop
van druppels op een webbenrag
van een oogopslag die ik ooit zag
maar het meest hou ik van drop

ik hou van een al te flauwe mop
van muziek en van theater
van zeilen op het grote water
maar het meest hou ik toch van drop

mijn diepste angst – ik geef me bloot –
is een leeggegeten drop-pot
meer nog dan ziekte of de dood

voor drop weet ik geen woorden
zelfs poëzie schiet hier te kort,
maar dat snapt alleen een mede-drop-gestoorde

verward

in het visserijmuseum in de haven
werden korte films getoond
over hoe de zee vissers beloont
met ruimen vol als gulle gave

ik zie veel spartelende vis,
in grote wordt een haak geslagen
niemand stelt hierover vragen
alsof zo’n moord vanzelfsprekend is

ze zeggen dat het leven hardt
maar ik word met de jaren weker,
raak door geweld steeds meer verward

waarheen leidt dit afnemend verweer
straks huil ik bij een groentekweker
want bij ‘t spitten doet ie de aarde zeer

dat het ooit mag lukken

Noren lachen niet zo vaak,
de ogen vaak half toegeloken
handen niet licht uitgestoken,
het leven lijkt een besloten zaak

waar bij ons Calvijn heeft toegeslagen
heeft hier Luther nederigheid beleden,
onbarmhartig het heidendom bestreden
en robuust gestrengheid uitgedragen

of zijn het de korte dagen en het klimaat
die de gemoederen drukken,
dat men elkaar de ruimte laat

de verschillen zijn soms groot, soms klein
toch hoop ik dat het ooit gaat lukken
omdat we per slot allen homo sapiens zijn

in onze naam

hier in Rekdal is zwaar gevochten
je vindt er bunkers en commandoposten,
grote kanonnen die gericht hun kogels losten
en loopgraven in wild gezochte bochten

batterij 22/976 hield lang stand,
door mijnenvelden ingesloten,
wie niet werd doodgeschoten
werd door vlammenwerpers neergebrand

over helden heb ik niets te melden
ik rook slechts angst en wanhoop
en de blinde drang om te vergelden

nog blijven ze in onze naam jonge mensen werven
om in een eigentijdse, gruwelijke soap
opnieuw zinloos te doden en te sterven