moet ik vaker huilen
omdat ik ouder word
en geremdheid verweekt?
of huil ik vaker
omdat de wereld verandert,
de horizon verbleekt?
Omarm de werkelijkheid, dat doet ie ook met jou …
moet ik vaker huilen
omdat ik ouder word
en geremdheid verweekt?
of huil ik vaker
omdat de wereld verandert,
de horizon verbleekt?
we staan hier naast een dode vulkaan
althans, dat mag een mens maar hopen
of laat moeder aarde ons slechts in de waan
en is ons lot minder voorspelbaar, dus open?
het zou me niets verbazen
dat ze, als ze ons mensen bezig ziet,
wel wat lava uit zou willen blazen,
wat moet ze anders met haar verdriet?
maar nee, daarvoor is ze wellicht te barmhartig
we mogen van haar zelf ons lot bepalen
moeder aarde is groots en machtig
kent geen boosheid, hoeft vast geen gram te halen
de kust van Gabo de Gata oogt grillig
het binnenland ruig en verweerd
de hond is in deze warmte erg gewillig
de ruwe zee wordt straf gekeerd
we praten weinig en gedempt
de beelden spreken voor zichzelf
hier heersen krachten ongeremd
onder een haast wolkenloos gewelf
dicht bij het dorp wonen de doden,
niet als bij ons, onder de zoden,
maar gestapeld boven de grond,
ieder in een lade met een kleurig front
het dorp is stil, de luiken dicht
maar hier op ‘t kerkhof schijnt het licht
op de talrijke op foto vastgelegde ogen
die elkaar voor eeuwig begluren mogen
louie doet het ons voor
hoe in het hier en nu te leven
hij drentelt kwiek en bedreven
tussen de scherpe rotsen door
het wordt lastig om niet alles wat je ziet
in een groter perspectief te plaatsen
om het hier-en-nu het hier-en-nu te laten
dreiging ligt in het verschiet
de mensheid lijkt verdwaald te zijn
op huizen vallen bommen en granaten
in Malaga stroomt hagel door de straten
hoe houd ik zo’n gedicht nog klein…
maar Louie doet het ons voor
hoe in het hier en nu te leven
hij drentelt kwiek en bedreven
tussen de scherpe rotsen door
flamingo’s in het zoutmeer
staan te trappelen
niet uit ongeduld
want waar zouden ze ongeduldig
om kunnen zijn
maar om bodemdiertjes
op te schrikken
en ze vervolgens met hun
omgekeerde bovensnavel
te vangen
er is maar één vogel op aarde
die z’n voedsel met
de bovensnavel vangt
en er is zover we weten
maar één aarde
waar je zulke dingen
kunt zien
tussen de kapitale torens verzonken
ligt de oude binnenstad te pronken
waar ooit zeemannen hun reis afdronken
waar de straten naar visafval stonken
de hoeren met hun borsten lonkten
en waar bij onraad de kanonnen klonken
het zwak kloppend hart
van een verweesde stad
cipressen, platanen, olijfbomen,
een lentezon, zacht en gul ineen,
de vrije wielen waar we nu op wonen
en op het strand zijn wij alleen
maar niets zou dit alles zijn
als onze liefde er niet was
die voelt soms groot, soms klein
soms heel gewoon, soms groen als gras
cipressen, platanen, olijfbomen,
een wonderschone achtergrond
voor uitgekomen dromen,
voor alles waar het leven ooit voor stond
ik dacht
de wereld is te hard geworden voor poëzie
maar vanochtend bij het ochtendgloren
was het de innerlijke Boeddha die ik hoorde
hij sprak:
vrees niet en blijf goed zien
dan komen als vanzelf de woorden
mensen kunnen elkaar
maar nooit waarachtigheid vermoorden
thuis herpakt het ritme zich
vertrouwd, doorleefd, bekend
de reis kwam tot een end
de kaarten kunnen dicht
genieten van de eigen badkamer
‘s avonds nieuws op een groot beeld
de kleren weer in kasten ingedeeld
terug in de kist de baco en de hamer
toch leeft de reis nog voort
in beelden in m’n hoofd
in zoete poëzie verwoord
ik dank mijn lieve geest
zijn scheppingsdrang zij geloofd
zonder hem was ik er niet geweest