mijn broer en ik


twee mannen op de hei
ze spraken en ze zwegen
soms lachte een, soms allebei
soms leken ze te overwegen

vragen kwamen op elk gebied
het antwoord wisten ze niet
ze spraken over Boeddha en over God
vrijmoedig, zonder oordelen
en over karma en hun lot
over oude wonden en over helen
maar op alle vragen uit dit lied
wisten ze het antwoord niet

een van hen omarmde vroom
een berk, daar midden op de hei
‘Ik ben een mens, jij bent een boom
en later ben ik jou en jij dan mij’
een moment dat hen niet onbewogen liet
waarom? dat begrepen ze zelf ook niet.

weet jij nog hoe ze heette
die eerste zoen, het eerste strelen
ik zal het nooit vergeten
en het zou me later nooit vervelen
zo lagen zij daar op hun rug
en keken op hun leven terug.

al vragend vulden zij hun dag
langs dalen en langs sloten
voor iemand die hun dolen zag
leken ze niets opgeschoten

twee mannen op de hei
van al het weten vrij.

redeloze vrede


voorbij de eindigheid is er geen end
althans voor zover nu verkend
een eindig leven heb je met ons mee gerend
jouw rust in vrede nù is ons stervelingen niet bekend


jouw onschuld was je onmacht, je onmacht was je onschuld
je taken heb je strak vervuld
je onmacht heb je nooit verhuld
voor onschuld heeft het aardse maar bitter kort geduld


voorbij de eindigheid, daar heerst de vrede
’t is niet dat ruzie wordt gemeden
of dit of dat er wordt beleden
nee, voorbij de eindigheid heerst redeloze vrede


voorbij de eindigheid, daar heerst de rust
waar nijd en drukte zijn geblust
de immer blinde levenslust voorgoed gesust
voorbij de eindigheid vind jij jouw rust

het landschap


Ik zocht een plek, waar ik niet klein,
maar groot als ik mocht wezen;
waar niemand voor mij heeft te vrezen;
een open landschap, om te zijn.


Ik zocht een ruimte, nóg zo klein,
waar moeten mogen wordt en mogen willen;
waar angst en droefenis verstillen;
een open ruimte, om te zijn.


Ik vond een beek langs een vulkaan,
ertussen stond een jonge boom
en een libelle vloog me toe.


Dit landschap heb ik aangedaan:
de warme berg, de schone stroom;
ik was niet langer droef en moe

wc-papier


Mijn gedichten – het is eigenlijk een vies verhaal –
verlaten mijn lichaam pre-anaal
in mijn buik
worden mijn roerselen gemengd
en met tranen aangelengd
zonder dichten
zou ik gans verkrampen,
stikken in mijn eigen dampen
zo bezien
is dit velletje hier
niets dan gebruikt wc-papier

leegte


ik zoek het gedicht van de leegte
ik zoek het ritme van niets
ik zoek het woord in gebreke
ik zoek het toonloze lied
ik zoek het geluid van de stilte
ik zoek het vlies onberoerd
van de maagd die wel zocht maar niet wilde
ik zoek de zin onvervoerd
maar zo ik nog zoek vind ik niet
het zoeken beneemt me ‘t zicht
pas als ‘t zoeken me te moede wordt
vind ik mogelijk mijn gedicht

als je moe bent
of depressief
kun je gerust proberen
een gedicht te schrijven
het wordt toch niks

der schöne blaue Donau

der schöne blaue Donau
is na de belofte van eeuwige trouw
de grootste leugen die ik ken
de leugen zelf is wonderschoon
betovert al ruim een eeuw in Walzer und Ton
maar het werkelijke verhaal
is dat er niets is dan een banaal kanaal
met zware bruggen vol kabaal
en grijze oevers leeg en kaal
geen haan die er naar kraait
dat Wenen haar de rug heeft toegedraaid


soms moet iets gewoon een keer gezegd worden

ik heb je lief gehad
ik heb gegeven, kon ontvangen
met goud heb ik je omhangen
meer dan ik bezat


ik heb je lief gehad
ik stilde schroomloos je verlangen
likte de tranen van je wangen
maar je wist van mijn rusteloze hart


je wist het en je sloot je ogen
ik wist het en leefde de dag
heb ik jou of hebben wij onszelf bedrogen?


jij alleen bent het die oordelen mag
maar ook zelf heb ik mijn hart gewogen
en doe dat nog m’n lief, iedere nacht

weerzien


ik vraag mij af
wie ik zal zien,
wie jij zult zien
wanneer
je terugkomt;
hoever kan iemand,
kun jij, kan ik veranderen
in zo een tijd?
kijk goed en laat mij
naar jou kijken
voel mij en
laat mij voelen
zodat jij en
ik ook weten zal
dat veel veranderen kan
maar dat ook heel veel blijft