Nederigheid


In een stad in het midden van het land woonden hele knappe zenboeddhisten. Ze lazen in dikke boeken en schreven artikelen die soms niemand begreep maar waarvan iedereen geloofde dat ze wel van belang moesten zijn.
In een arme buurt van diezelfde stad werd een jongetje geboren. Toen hij zes jaar werd wist hij al dat hij ook heel knap en wijs wilde worden maar het lezen ging hem niet gemakkelijk af. Als andere kinderen binnen zaten te studeren stoeide hij met de jongens op straat. Omdat de leraren bleven aandringen werd hij een nukkig en opstandig ventje. Op een dag liep een man langs. Hij zag het jongetje stoeien en het viel hem op hoe vaardig hij was. Hij vroeg hem de volgende ochtend langs te komen.
Het knaapje was precies op tijd. Hij zag dat de man sober woonde.
‘Zo, daar ben je’ zei de man ‘ik zag jou op straat stoeien; soms won je, soms verloor je; ik kan jou veel leren’.
De jongen keek om zich heen. ‘Hoe kunt u mij iets leren als u niet één boek heeft?’
‘Ik zal je leren hoe je nooit meer hoeft te winnen of te verliezen…..’.
Nooit verliezen, dat klonk goed, maar nooit meer winnen…
‘,,,,,zonder dat je ook maar één letter hoeft lezen’.
Dat gaf de doorslag. Elke ochtend kwam het jongetje. Hij leerde judotechnieken, maar vooral hoe je je hoofd moest gebruiken. Of eigenlijk níet moest gebruiken. Niet willen winnen, geen plan maken, niet over de ander denken… Laat gebeuren wat gebeurt en laat het lichaam doen wat het moet doen. Je kunt niet winnen, je kunt niet verliezen, je kunt alleen maar zijn of niet zijn. Zowel aan het begin als aan het eind van de ochtend zaten ze minuten lang stil, zo stil dat je hun hart hoorde kloppen.
In het begin begreep het jongetje niet veel van de woorden, maar als ze daarna vochten viel alles op z’n plek. De bewegingen kwamen steeds meer uit zichzelf, zonder dat hij er over nadacht. De man sprak steeds minder.
Jaren later – het jongetje was een grote, sterke jongeman geworden – zei de oude man op een dag: ‘Je bent nu klaar om met anderen te vechten’. Hij boog diep voor zijn leraar en ging.
Na verloop van tijd kwam de jongeman terug. ‘Leraar, ik heb alles gedaan wat u mij heeft geleerd. Ik heb gewonnen noch verloren. Men noemt mij nu een kampioen’.
De man knikte. ‘Kampioen wordt je alleen als je een goede judoka bent. Om de onoverwinnelijke te kunnen verslaan moet je echter een goed mens zijn. Mijn leraar in Japan zal jou verder leiden’.
De Japanse leraar glimlachte naar de westerse jongeman tegenover hem. Hij had over hem gehoord.
‘De belangrijkste les is die in nederigheid. Je zult vechten tegen de onoverwinnelijke’.
De zaal in Tokio was uitverkocht. Wie niet naar binnen kon zijn zat thuis voor de televisie. De gong klonk. Het geroezemoes verstomde. Aftasten. Bewegen. Voetenwerk. Handgreep. De
onoverwinnelijke zette een heupworp in. ‘Niet nadenken, gebruik zijn energie, als hij valt, val mee!’
Toen gebeurde het. De onoverwinnelijke lag op z’n knieën voor hem. In een fractie van een seconde draaide de jongeman hem op z’n rug. Als een worstje in de braadpan. En hij nam hem in diezelfde beweging in een wurgende houtgreep. De reus van Japan was geveld, maar bleef zich met al z’n kracht en techniek verzetten. ‘Denk nooit dat je hebt gewonnen!’. De jongeman drukte hem met z’n schouders op de mat. Een eeuw lang hield hij geest en lichaam in balans. Er was niets. Hij was niets.
De scheidsrechter strekt een arm omhoog. De zaal was stil. Japan was stil. Plotseling begonnen de mensen die met hem mee waren gekomen en de mensen in zijn stad te juichen. De onoverwinnelijke herschikte zijn judopak en maakte een diepe buiging en alle Japanners, zenboeddhist of niet, bogen eerbiedig met hem mee.
De Japanse leraar glimlachte naar de westerse jongeman tegenover hem. ‘Ik heb je in ons vorige gesprek voorgehouden dat de belangrijkste les die in nederigheid is. Jij hebt ons die les gegeven. Dank daarvoor. Jij bent de grootste zenmeester die jouw land ooit heeft voortgebracht. Je zult altijd welkom zijn in Japan’.
Terug in zijn stad werd hij als een held binnengehaald. Hij liet zich niet voorstaan op het gevecht in Tokio maar gunde de mensen hun feest. Achter de ramen zaten de geleerden gebogen over dikke boeken. De mensen wisten nu dat zenboeddhisme niet alleen voor geleerden was. De grootste zenmeester uit hun stad was immers een ongeletterde jongeman uit een arme wijk. Hij had laten zien waar anderen over schreven. Daardoor begrepen de mensen die geschriften nu ook beter.
Zijn nukkigheid en opstandigheid heeft hij nooit afgelegd. Maar waar staat geschreven dat een zenmeester die eigenschappen niet mag hebben? Ging de Boeddha ze uit de weg?

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *